Hanneke Hendrix: 'Ik keer me niet om. Ik ben geen held'
Hanneke Hendrix woont in de buurt Nijmegen met man en kind, en heeft onlangs haar derde roman uitgebracht. Ze schrijft boeken bij De Geus, geeft les aan de kunstacademie en de Schrijversvakschool en maakt hoorspelen voor de radio, maar is niet per se gek op grindbakken.
De dochter en ik staan in de rij van de supermarkt, wat mijn dochter heel raar blijkt te vinden want ze is opgegroeid met de zelfscan. Gelukkig hebben we in het dorp nog een buurtsuper en een slager, waarvan ze de laatste – heel klassiek qua generatie op generatie – altijd uitbundig ‘Schijfje worst!’ noemt als we voorbijfietsen. De meneer in de rij naast ons heeft waterige ogen en draagt een waxjas die te groot is, ook al is de man zelf ook niet dun. Ik keek om omdat ik wilde weten wat er zo rook naar natte was die te lang in de wasmachine had gezeten.
De meneer dus.
Lees meer: Hanneke Hendrix: 'De journalist vindt mijn column nergens over gaan'
Hij legt teder een zak Euroshopper paprika chips op de band en kijkt treurig voor zich uit terwijl hij wacht tot hij aan de beurt is.
Als ik nog de boodschappen aan het inpakken ben, loopt hij ons voorbij naar buiten toe. Terwijl hij loopt trekt hij de zak open en begint hij te eten. Misschien houdt dat hem van de gedachte af dat zijn jas stinkt of dat zijn vrouw dood is. De vrouw die zo lekker kon koken of waarbij de was altijd rook naar wind en zon. Ik geef de dochter een kus. Eenmaal buiten hef ik haar met veel karategeluiden in het kinderzitje. Ze wordt zo groot.
We fietsen door een verlaten winkelstraat en voor ons uit holt luid kwakend een mannetjeseend. Hij lijkt in paniek. Alsof hij iets zoekt. Of iemand. Een vijver. Een vrouwtje. En terwijl hij zo door de eindeloze winkelstraat snelt, eet hij toch nog haastig de etensresten die hij tegenkomt. Gulzig. Alsof zijn leven ervan afhangt.
‘Eendje!’ roept de dochter blij.
Ik denk aan hoe ik de eend zou vangen en ’t beest naar een vijver zou brengen en hoe blij die eend zou worden van deze daad. Hoe gelukkig ’ie zou zijn. We slaan een hoek om. Zijn gekwaak klinkt nog twee hoeken verder.
Ik keer me niet om.
Ik ben geen held.
Op het midden van de brug kijken we naar de boten onder ons. Tijdens het fietsen heb ik de dingen die in mijn jaszak zitten talloze keren door mijn handen laten gaan. De dingen die gaandeweg de week overal vanaf geflikkerd zijn, en geloof me: bij mij valt zo gaandeweg de week alles wat ik aanraak uit elkaar. De schroeven en bouten van mijn fiets, een veer uit een balpen, een haarklem en een spijker en een houtje, een piefje hier, een nibbeltje daar. Ik hecht me snel aan dingen, dus gedurende de week steek ik alles dat valt in mijn zak.
Lees meer: Hanneke Hendrix: 'Ik zag haar jongleren met zíjn ballen'
Er staat een straffe wind en de dochter zingt.
In mijn zak rinkelen de dingen die uit elkaar vielen.
Een voor een laat ik ze vallen en ik stel me minuscule plonsjes in het Waal-water voor.
Als alles onder ons is verdwenen, klop ik mijn koude handen uit.
‘Gauw naar huis,’ zeg ik. ‘Voordat iemand denkt dat we gaan springen.’
De dochter roept van ‘Jaaaaa! Fietseeeee!’
Met een montere tred fietsen we naar huis.
Zonder gekwaak.
Zonder zak chips.
Zonder kapotte dingen.
Gewoon met z’n tweeën in het donker.
Lees hier meer van Hanneke Hendrix.