Blut
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
‘En? Heeft de dochter al in het nieuwe huis geslapen?’ zegt een vriend, die ik verder niet bij naam ga noemen. (Ja, jij, Alex.)
‘Nee,’ zeg ik. ‘Vanavond pas. Ze logeerde bij mijn ouders.’
Het is even stil. ‘Hoezo?’ zeg ik.
‘Nou ja, als je gaat verhuizen, slapen ze twee weken niet.’
‘O,’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt hij.
‘Heb je het druk?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Heel. Maar ik ben evengoed enorm blut.’
‘Nou, berg je dan maar.’
Als ik thuiskom in het nieuwe huis kijk ik rond in haar nog kale, nieuwe slaapkamer. We hadden inbouwkasten in ons huurhuis en moeten nieuwe kasten aanschaffen, en nieuwe gordijnen. Maar het geld is momenteel op, dus staan haar spullen in een oude televisiekast en liggen haar kleren in de Billy die ik al had in mijn laatste studentenkamer. Voor haar raam hangt een scheef rolgordijn. Ook mijn eigen kleer is kastloos en hangt samen met de kleding van manlief nog in de garderobeboxen van het verhuisbedrijf.
Misschien hadden we geen verhuisbedrijf moeten inhuren, maar hadden we in plaats daarvan beter zelf vier miljoen keer op en neer kunnen rijden in onze Clio, om de zeventig kuub spul die we in de loop der jaren verzameld hebben te verschepen. En een droger, een wasmachine en een koel-vriescombinatie kun je ook best met de lijnbus vervoeren als ze niet in de kofferbak passen. Toch? Dan hadden we voor dat geld kasten kunnen kopen. En gordijnen. En benzine. Of andere futiliteiten, zoals kinderopvang en eten.
Toen ik ooit een jaar in onderhuur zat, stonden mijn spullen in de opslag en had ik in mijn onderhuurhuis één verhuisdoos met spullen van mezelf. Ik heb alles wat opgeborgen stond te wachten geen moment gemist. Ik had toen toch ook niks nodig? Waarom moet ik nu dan een volwassen koophuis? Ineens voel ik me heel sip. Vannacht moet de dochter in haar bedje met de beer en de uil en het zakje-waar-muziek-uit-komt in een kaal kamertje slapen. In een huis dat anders ruikt, waar het buiten stil is en waar niet de hele nacht bonzende auto’s voorbij rijden. Ze weet vast niet wat haar overkomt. Waarom moeten we ons ook in zoveel bochten wringen?
‘En? Hoe ging het?’ vraagt de vriend die ik niet bij naam noem.
‘Ze begon meteen blij door de galmende woonkamer heen te rennen,’ zeg ik.
‘Ze brult steeds blij met haar eigen echo mee.’
‘Herrie,’ zegt hij.
‘Juist,’ zeg ik.
‘Maar geen buren!’ roept Alex blij.
‘Nul!’ roep ik. ‘En ze loopt ineens ook veel meer, want er is veel meer ruimte.’
‘Het schijnt dat goudvissen zo groot worden als hun kom is. Misschien is dat met mensen ook wel zo.’
‘Noem je me nou dik?’ zeg ik.
‘En sliep ze?’
‘De tweede nacht sliep ze gewoon. Dus.’
‘Afkloppen!’ roept hij. Ik klop af.
‘Wat goed,’ zegt hij.
Alleen zijn we nog wel enorm blut. Maar zoals Annie M. G. Schmidt al schreef: ‘Toen, lang geleden, was het fijn. Maar ja, toen waren we nog arm.’ En toen is gelukkig nog steeds gewoon nu. Daar verandert een verhuizing niets aan.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.