Hanneke: 'Eigenlijk zijn kermissen de eenzaamste plekken op de wereld'
Hanneke Hendrix woont in de buurt Nijmegen met man en kind, en heeft onlangs haar derde roman uitgebracht. Ze schrijft boeken bij De Geus, geeft les aan de kunstacademie en de Schrijversvakschool en maakt hoorspelen voor de radio, maar is niet per se gek op grindbakken.
Ik heb een afspraak in een vreemde stad en omdat er geen vertraging is, ben ik een uur te vroeg. Er is kermis, vlakbij waar ik moet zijn. De zon schijnt, dus ik ga zitten op een bankje naast de botsauto’s. Eigenlijk zijn kermissen de eenzaamste plekken op de wereld, waar al het vermaak ontdaan lijkt van persoonlijkheid, totdat alleen de lichtjes, de muziek en de stemmen door de microfoons overblijven. Maar misschien ligt dat ook wel alleen aan mij, omdat ik zo’n ongemakkelijk kind was. Het is erg rustig bij de botsauto’s. Alleen een vader en een zoontje, met aan de rand de moeder die zwaait. Het jongetje wil eruit. Hij huilt. In zijn handen heeft hij een onwaarschijnlijk grote roze zuurstok.
Lees ook: Hanneke: 'Ze had zelf haar luier uitgedaan... en alles onder gesmeerd'
Gisteren zei mijn moeder, terwijl ze naar de dochter keek die deed alsof de ouwe leunstoel een trampoline was: “Ach, is dat niet de fijnste tijd? Als je zo klein bent? Zo vrij en onbevangen? Zou je niet weer terug willen? Toen alles zo simpel was?”
Ik begreep niet wat ze nou bedoelde. Ik vond kindzijn juist vreselijk vermoeiend. Alles wat je wilde en niet mocht, alles wat er voor je bepaald werd. De doekjes voor het bloeden, de spruitjes die je in aantal van je leeftijd eten moet, de zuurstokken die je krijgt in de hoop dat je blij wordt. De schaamte die je steeds voelt terwijl je nooit precies weet waarom.
Ik begin het leven pas een beetje prettig te vinden sinds ik de vijfentwintig ben gepasseerd.
Als kind begreep ik nooit wat er aan de botsauto’s was. Ik dacht dat ik het misschien later leuk zou gaan vinden, als ik door een jongen gevraagd zou worden om mee in de botsauto’s te gaan. Die jongens die met hun meisje rondreden, met een arm losjes om haar heen, onderuitgezakt, alsof ze tijdens een woest gevaar hun vrouw beschermden alsof het hen niets deed.
De moeder zit aan de kant en kijkt. Af en toe zwaait ze en dan zwaait haar terug. Ze zijn nog jong. Misschien heeft die vader haar ooit ook losjes rondgereden. De vonken vallen van het plafond, ik ruik het rubber, die rare metalen vloer.
Ooit haalde ik wel tien van die goedkope knuffelbeesten uit een automaat waar je met een grijparm spullen uit een pak met piepschuim bolletjes kan vissen. Al gauw had ik aan elke vinger een lusje met daaraan het hoofd van het speelgoedbeest. Ik trok veel bekijks. Kinderen wezen, mensen maakten opmerkingen. Ik was alleen. Toen mijn geld op was liep ik gauw naar mijn fiets. Het was nogal een klus om ze allemaal mee te krijgen, af en toe viel er een speelgoedbeest op de grond. Ik schaamde me. Thuis zette ik de beesten naast mijn bed in de hoek van mijn kamer. Ik heb er een tijdje naar zitten kijken. Ik heb ze geen namen gegeven. Het waren er teveel. Mijn moeder heeft ze aan het einde van de zomer in de Zak van Max gestopt.
Lees ook: Hanneke: 'Ik besef: mijn ouders zijn net als ik, we doen maar wat'
De man trekt de brullende jongen uit de botsauto’s. De moeder begint de zuurstok op te eten. Ze wijst naar dingen. Ik kijk op de klok en sta op. Godzijdank ben ik bijna veertig en kan ik nu gewoon gaan. Ik hoef hier geen tientjes meer in mijn eentje op te maken. Je zult zien dat de dochter later dol op de kermis is. Dat ze met de man in de botsauto’s wil. Gelukkig lijkt ze op hem. Vrij en onbezonnen.
Lees hier meer van Hanneke Hendrix.