Column: Dik maar gelukkig
Hanneke Hendrix schaart zichzelf als ouder van een peuter in de categorie "doet ook maar wat" en is niet te beroerd om te beschrijven hoe ze door de wondere wereld van buggy's, kinderdagverblijven, zetpillen en banaan heen struikelt
‘Hoe heb je die vijf kilo eraf gekregen?’
‘Hè?’ zeg ik.
‘Hoe je die vijf kilo eraf hebt gekregen,’ zegt een kennis, die echt hetzelfde figuur heeft als ik.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Je hebt me verkeerd verstaan. Ik móét nog vijf kilo.’
‘Ga weg!’ roept ze en geeft me een por waardoor ik tegen de muur val. ‘Jij bent helemaal niet dik!’
‘Ja, jij toch ook niet,’ murmel ik, terwijl ik me langs de muur weer omhoog duw.
‘Pff,’ zegt de kennis. ‘’t Is vreselijk.’
Lees ook: Column: 'Ik mag niets eten de komende vierentwintig uur'
Het is ook vreselijk. Het is altijd vreselijk. Alle vrouwen die ik ken vinden zichzelf altijd minimaal vijf kilo te dik. Allemaal. Ja, nee, alleen de sportieve of veganistisch-biologisch-ayurvedisch-dynamische dames niet, maar goed: die moeten óf de hele dag hardlopen óf de hele dag gierst met rauwe knollen eten, dus ja, daar moet ik me sowieso niet mee meten.
Een paar minuten daarvoor gaf ik nog tips waar de goegemeente het beste taart kan eten in de desbetreffende stad. Ik ga er altijd prat op dat ik in elke stad weet waar ze de beste taart bij de koffie serveren. Ik weet dat soort dingen. Je moet me niet vragen naar de weg, maar als je vraagt om taart weet ik altijd de kortste weg van het station naar die locatie. Het is een gave. Alleen jammer dat ik altijd op dieet ben.
Ik zeg weleens dat ik de enige moeder ben die het eerste half jaar na de bevalling dunner was dan voorheen. Maar goed, dat kwam door die depressie en het feit dat ik iedere dag kilometers liep met een slapende dochter in de wagen. Ik verlies altijd kilo’s als ik ongelukkig ben. Nu zitten al mijn kleren te strak, wat dus juist iets goeds zou moeten betekenen, al begrijp ik niet precies wat de kosmos mij daarmee probeert te vertellen.
Maar goed.
We nemen afscheid en ik spring op mijn OV-fiets. Ik fiets door de stad. De zon schijnt en langzaam begint het in mijn achterhoofd te knagen: zie je wel, het gaat er helemaal niet om hoeveel je weegt, het gaat erom hoe je eruitziet, en als jij er gewoon dun uitziet dan ben je ook dun, Hendrix, dan kun je best een citroentaartje gaan eten bij de Gebroeders Niemeijer. Dat kan dan gewoon, waarom zou je het jezelf ontzeggen? Nou? Nou? Omdat je je lievelingsrok niet meer past? Wat een onzin!
Ik trap door op de fiets. Waarom neem ik nou toch die bocht over de Dam naar links? Ik kan toch gewoon rechtdoor naar het station? Citroentaart, Hendrix, die heb je net aangeraden en dan fiets jij door naar het station? Je hebt nog de hele middag? Toch? Met je dunne kont. Dat kun je best hebben.
Ik hijs mijn broek al fietsend op.
‘Ik heb een afkledende pantalon aan!’ roep ik tegen de stem in mijn hoofd. ‘Hou je mond! Ik ben niet dun! Ik ben dik! Ik kan geen taart gaan eten!’
De duiven op de Dam vliegen op. Een paar toeristen wijzen naar me.
Als het citroentaartje, samen met een kop earl grey (de allerbeste combinatie) voor me neer wordt gezet, denk ik even na. Ik moet me inhouden om het ding niet in één hap naar binnen te werken. En waar het om zou moeten gaan, is het genieten van zo’n ding. Want wat heeft het toestaan van eten anders voor zin? Ik kijk rond. Naast me zit een Belg met een croissantje, tegenover me zitten twee toneelmensen (ik luister heus geen gesprekken af) die scones eten en buiten lopen in de zon drommen toeristen voorbij. Binnen is het een oase van rust.
Ik zucht.
Wat het slechtste is voor mijn dieet, is iemand die zegt dat ik dun ben. Dat is het. Ik sluit mijn ogen en neem een hap van de fijnste citroentartelette van Amsterdam. Zelfs de stem in mijn achterhoofd zwijgt. Tegen zoiets kan niemand op. Ook een dieet niet. En: hoe dikker die van Hendrix, hoe gelukkiger, nietwaar?