Column: Daar word je hard van
Hanneke Hendrix schaart zichzelf als ouder van een peuter in de categorie "doet ook maar wat" en is niet te beroerd om te beschrijven hoe ze door de wondere wereld van buggy's, kinderdagverblijven, zetpillen en banaan heen struikelt.
‘Ik heb geen zin,’ zeg ik tegen A., terwijl ik theatraal over de leuning van mijn stoel hang. ‘Ik wil niet meer werken. Ik wil slapen en niks doen en zó lang op de bank liggen, dat ik er rugpijn van krijg.’
Lees ook: Column: Dik maar gelukkig
Vroeger (weet je wel, voordat je kinderen had en je nog dacht dat je écht moe was en je het écht druk had) ben ik er weleens proefondervindelijk achter gekomen dat ik pas na drie dagen liggend non-stop series kijken op de bank pijn in mijn rug krijg.
Mooi was die tijd.
‘Ik ben vandaag niet vooruit te branden,’ zeg ik.
‘Vroeger zeker altijd met de auto naar school gebracht,’ zegt A.
Ik kijk A. aan. ‘Hoezo?’
‘Ja, ik vraag me dat weleens af,’ zegt hij. ‘Hoeveel invloed dat heeft op de rest van je leven: of je een kind bent dat altijd droog overal heen gereden werd, of dat je een kind bent dat in een klam regenpakje in de stoel achterop de fiets door weer en wind moest.’
‘Ik werd nooit met de auto gebracht. Nooit,’ zeg ik. ‘Hoe ik ook zeurde. Ook als het vroor of hoosde of hagelde. En ik moest tien kilometer heen en tien kilometer terug fietsen. Altijd tegenwind ook. Wonderlijk was dat.’
‘Ja, Limburg,’ zegt A.
‘Ja, Limburg,’ zeg ik. ‘Maar het heeft niet gemaakt dat ik nu zin heb om te werken.’
‘Het buurmeisje zei laatst: “Ik wil niet buiten spelen, ik ben een binnenkind,”’ zegt A. Hij schudt zijn hoofd meewarig. ‘Ik ben ook een binnenmens,’ zeg ik. ‘Uit traumatische overwegingen. Wij werden thuis vroeger altijd gewoon naar buiten geduwd, met een regenjas aan. Ik voel nog de achterdeur tegen mijn rug slaan. “Ga maar lekker spelen!” waren dan de laatste woorden van mijn ouders. “Doei!”’
De dochter houdt van water. Ze gaat graag in bad. Alles wat water is noemt ze iets in de richting van ‘krohtsje’. Daar kwamen we achter toen we bij een idyllisch stuk Waal gingen kijken en de dochter enthousiast wees en ‘krohtsje!’ riep. Waarschijnlijk is het een verbastering van kraan. Maar goed, die peuters kunnen echt heel erg slecht Nederlands, dus zeker weten doe je het nooit.
‘Ik ben vaak de enige die met de fiets naar het schoolplein komt,’ zegt A. ‘De rest van de ouders komt altijd met de auto. Maar mijn jongste dochter vindt in de regen op de fiets helemaal niet erg. En de oudste wil altijd per se in haar zomerjas naar school. Ook als het vriest.’
‘Misschien hebben ze allebei een aandoening waardoor ze geen kou of warmte voelen,’ zeg ik. ‘Voelen ze ook geen pijn?’
‘Nou, als je ziet hoe vaak de jongste op haar gezicht valt en dan vrolijk bloedend weer opstaat, zou dat best eens kunnen.’
A. kijkt ineens bedenkelijk.
Ik ga aan het werk.
Om half zes regent het pijpenstelen. Ik neem de proef op de som en besluit de dochter met de fiets op te halen. Door de stromende regen fietsen we naar huis. Het voordeel van in het dorp wonen: er is helemaal niemand op straat. Dus zing ik luid een remix van ‘Het regent, het regent, de pannetjes worden nat,’ omdat ik de oersimpele tekst niet meer weet. U ziet: ook ík ben eigenlijk verdomde slecht in Nederlands. De hele weg roept de dochter vrolijk: ‘Krohtsje, krohtsje, krohtsje.’
Zeiknat komen we thuis aan.
Daar worden we hard van.
Het was een goede dag. Ook al was ik niet vooruit te branden. Daar gaan we nog aan werken. Ooit.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix