Hanneke Hendrix: 'Maar goed dat de dochter pit in haar donder heeft'
Hanneke Hendrix woont in de buurt van Nijmegen met man en kind, en werkt daar aan haar derde roman. Ze schrijft boeken bij De Geus, geeft les aan de kunstacademie en de Schrijversvakschool en maakt hoorspelen voor de radio, maar is niet per se gek op grindbakken.
“Het is wel leuk als d’r wat pit in zit,” zegt degene waarmee ik sta te praten.
We staan in een achtertuin tijdens een barbecue en ik heb zojuist het broodmes uit de handen van de dochter gehaald.
“Ach,” zeg ik. “Het is ook wel eens leuk als je lekker kunt blijven zitten op een gelegenheid als deze.”
De andere peuter in het grote gezelschap staat rustig filosoferend aan tafel een soepstengel te eten. De dochter daarentegen vindt alles even leuk en interessant en moet de hele tijd uit struiken en bij kommen saus vandaan gehaald worden. Ze heeft sinds kort bedacht dat het wel eens in haar voordeel zou kunnen werken als ze bij het oppakken van een verboden voorwerp, zoals een broodmes, zo overtuigend en opgewekt mogelijk “Deze mág!” tegen me zegt. Ik denk dat er een kundige politicus in de dochter schuilt. De wereld is namelijk prima te beïnvloeden met fake news, als je het maar stellig genoeg brengt. Nu ik dit zo opschrijf: ze zou lobbyist voor de Amerikaanse wapenhandel moeten worden. “Nee, maar deze mitrailleur mag gewoon, hoor. Niks aan het handje. Hier een veiligheidspalletje, hier het tweede amendement van de grondwet. Echt. Heus. Kijk eens in mijn mooie blauwe ogen. Deze mág.”
Lees ook: Hanneke Hendrix: Iets met een banaan
Het broodmes werd op een kast gelegd. Daarna poogde ze zingend van elk stukje stokbrood een hap te nemen. Ik vraag me vaak af wat de kosmos me nou eigenlijk probeert te vertellen, door me een dochter te geven waarbij ik mijn allerlievelingsbezigheden niet meer kan uitoefenen: zitten en/of liggen.
Nu ja, misschien juist dat.
Kom van die luie reet af, Hendrix.
In mijn ooghoek zie ik de dochter via een zijdeur in de keuken verdwijnen.
“Maar wel heel leuk, toch?” zegt degene waarmee ik sta te praten.
Ik knik.
“Ja, heel leuk,” zeg ik. “Heel.”
Door het raam van een binnendeur zie ik nog net een korte schaduw een trap opklimmen.
Een dochter als de onze moet je altijd felgekleurde kleren aantrekken, zodat je haar in elke omgeving goed kan herkennen, maar ik vergeet dat steeds.
De waslijn in ons huishouden is overwegend zwart.
Ik wacht, in de hoop zo de man of een tante achter de dochter aan te zien klimmen op de mooie rustieke eiken trap met strak gestuukte muren, vrij van kindervingers. Niemand volgt. Mijn gesprekspartner vertelt hoe het nu gaat na een moeilijke periode. Een verhaal waar ik eerder nota bene zelf naar had gevraagd, maar dat ik nu midden in een zin moet afbreken.
“Wacht,” zeg ik. “Ik moet er weer even achteraan. Sorry.”
Ik loop de trap op. Boven is het gevaarlijk stil. Ik kijk wat slaapkamers in, waar tot mijn opluchting niet op de bedden is gesprongen. Dan hoor ik gegiechel. Ik roep haar naam. Weer gegiechel, nu iets harder. Ze weet dat ik haar zoek. Ze kan zich bijna niet bedwingen. In de kamer waar het geluid vandaan komt, vind ik alleen een onbemande bedstee. Nu begrijp ik er echt niets meer van. Maar dan zie ik een heel klein deurtje onderin de bedstee. Voorzichtig open ik het deurtje.
Lees ook: Hanneke Hendrix: Kansarm
“Mamaaaaaaa!” roept de dochter, blij alsof ik weken weg ben geweest. Kruipend komt ze naar buiten gebuiteld. Ik til haar op.
“Huisje!” zegt ze blij.
“Mooi, hè?” zeg ik.
“Kusje maken?” zegt ze.
Want een kus geef of krijg je niet, een kus máák je.
Het is maar goed dat de dochter wat pit in haar donder heeft, anders maakte de moeder maar weinig mee. En wat haar beroepskeuze betreft: daar ga ik me over een jaar of tien wel weer zorgen over maken. Als ik weer gewoon zittend op de bank een krant helemaal kan uitlezen.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.