Het universum der verloren objecten
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke ‘roze muur’ waar ze steeds tegenaan loopt.
Mocht je een lippenstift zoals deze zien, dan moet je het zeggen,’ zegt de mevrouw van de parfumerie.
Ik ben zojuist binnengelopen met een slapende dochter in de wandelwagen. Slapen betekent: niet huilen. Zolang ik met haar wandel, slaapt ze, zelfs als ik de wagen over een parcours van metershoge trottoirbanden, bergen gravel of dakpansgewijs gelegde stoeptegels heen rol. Ik laat bij deze parfumerie altijd mijn wenkbrauwen verven en degene die dat altijd doet, is net even weg. Ik ben gek op de degene die dat altijd doet. De laatste keer is alweer maanden geleden. Vanochtend keek ik in de spiegel en dacht ik even dat iemand mijn gezicht had uitgegumd.
‘Op hoop van zegen,’ dacht ik, toen ik binnenstapte.
‘Ze komt zo terug,’ zegt de mevrouw van de parfumerie. ‘Ze kan er echt elk moment zijn.’
Ik rol de wandelwagen verder de zaak in. In de wagen drukt de dochter al slapend haar handje stevig tegen haar neus. Mag een baby eigenlijk wel een parfumerie in? Kunnen ze daar geen hersenverweking van krijgen? Ik ben een slechte moeder. Maar hopelijk over een kwartier wel een slechte moeder met twee wenkbrauwen.
‘Ik had die lippenstift vanochtend opgedaan,’ zegt de mevrouw van de parfumerie. ‘En ergens neergelegd en nu kan ik ‘m nergens meer vinden.’
Ik knik geïrriteerd. Ik doe alsof ik rondkijk. In de wagen kucht de dochter. Daarna duwt ze haar hand weer tegen haar neus. ‘Ik heb overal al gezocht,’ zegt de mevrouw.
Ze loopt voorzichtig achter me aan. Alsof ze eigenlijk wil dat het me niet opvalt dat ze er is, terwijl ze zich niet kan inhouden en wel met me moet praten. Alsof ze al twaalf jaar tegen niemand heeft mogen praten in de zaak en dat vandaag voor het eerst mag. Ik probeer haar te ontlopen, maar dat gaat verdomd moeilijk in een parfumerie, met een kinderwagen tussen de schappen door. Ik moet aan Te land, ter zee en in de lucht denken.
‘Misschien is de lippenstift gevallen,’ zegt ze. ‘Ik heb overal al onder gekeken. Niks. Ja, het was maar een testertje, maar ik vind het zo zonde. Het was ook een heel mooie kleur. Ik heb zelfs al in de prullenbak gekeken. Ook niks. Misschien staat ‘ie ergens bij een ander merk. Ik weet het gewoon niet meer. Ik ben al uren aan het zoeken. Ik wil niet zomaar iets kwijt maken hier, dat is natuurlijk niet de bedoeling, dat ik iets kwijt maak. Al ben ik heus niet de enige, hoor, die zomaar dingen op de verkeerde plek terugzet. Of laat vallen.’
‘Ja, nee,’ zeg ik.
‘Of de lippenstift is ergens tussen gerold,’ zegt de verkoopvrouw. ‘Dat kan natuurlijk ook. Als die dingen eenmaal gaan rollen.’
Degene van mijn wenkbrauwen rent langs, herkent me, kijkt in de kinderwagen waar de dochter al haar eerste ontevreden kik heeft gegeven, geeft me drie kussen en rent verder.
‘Het duurt nog even,’ roept ze.
‘Werk je morgen ook?’ roep ik haar na. ‘Nee!’ roept ze. Ze verdwijnt door een deur.
‘Het was een soort lila,’ zegt de mevrouw, die nog achter me blijkt te staan.
Dat was de hoop van zegen. Die vervloog, maar daar ruik je niets van in zo’n parfumerie.
‘Ik bel nog wel voor een afspraak,’ zeg ik.
‘O,’ zegt de vrouw teleurgesteld. ‘Maar ze is vast over een kwartiertje klaar.’
De dochter zet haar sirene aan. Ik maak een u-turn en loop richting de uitgang.
‘Tot ziens!’ roept de vrouw vanuit de deuropening. Ze zwaait enthousiast.
Ik adem diep in. Buiten is het fris en koel. Ergens moet een universum zijn met verloren schroevendraaiers, sokken, haarspeldjes, pennen, lievelingsvesten, klutsen en lippenstiften. Een universum vol met mooie zwarte wenkbrauwen.
Ik denk aan hoeveel baby’s, even oud als mijn dochter, er op de hele wereld precies op dit moment ook aan het huilen zijn. En hoe dat zou klinken, als je ze allemaal kon horen.
We wandelen verder.
Mijn dochter stopt met huilen.