Vriend K. op de koffie
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke ‘roze muur’ waar ze steeds tegenaan loopt.
‘En dan vraag ik me af: wat doet zo iemand nu de hele dag?’ zegt vriend K. Ik kijk weg van de box, waarin mijn dochter naar de mobile met badstoffen konijntjes kijkt.
Vriend K. zit op de bank met een beschuitje met muisjes. Hij heeft het schoteltje op zijn knieën staan en ineens valt me op dat hij er lullig uitziet. Vroeger keek ik tegen hem op, toen ik bij hem in huis kwam wonen. Ik studeerde nog en wist - zoals iedereen toen - totaal niet wat ik wilde. K. wist dat wel. Hij toerde met zijn band tien maanden per jaar door Europa. Toen vond ik dat vreselijk stoer. Nu is hij veertig en toert hij nog steeds voor een appel en een ei met zijn bandje langs jeugdhonken in Polen. Vergane glorie, noemt mijn man dat.
‘Zo iemand als ik?’ vraag ik.
‘Ja, nee, zegt vriend K. ‘Niet zoals jij. Gewoon iemand met een baby. Van die mensen, met kinderen.’ Hij maakt tijdens het uitspreken van de woorden ‘mensen met kinderen’ aanhalingstekens met zijn vingers. Mijn dochter lacht naar het groene konijn. Het konijn lacht terug. Maar goed, het konijn lacht altijd. Het konijn is namelijk altijd vrolijk, net als zijn collega’s; het roze konijn, het blauwe konijn en het oranje konijn. Niet lachen als in schaterlachen, overigens. Ze glimlachen gewoon heel erg tevreden.
Het zijn gelúkkige konijnen.
Altijd.
De hele dag.
Gelukkig.
‘En gewoon iemand?’ vraag ik. ‘Wat bedoel je daar nou weer mee?’
Vriend K. denkt vaak dat ik mijn dochter te leen heb. Dat ik haar over een paar maanden weer teruggeef aan de kosmos. Vriend K. denkt na.
‘Ja, wat dóe jij nou eigenlijk de hele dag? Een baby slaapt toch om de twee uur? Wat doe je in de uren dat ze slaapt?’ ‘Als ze slaapt.’
‘Slaapt ze niet?
‘Overdag?’
‘Overdag ja.’
‘Alleen als het bed wiegt of ik haar rondrijd.’
‘En, ‘s nachts?’
Je mag nooit zeggen dat je kind goed slaapt. Als je een kind hebt gekregen word je direct in een parallel universum geplaatst waarin alles waarvan je zegt dat het goed gaat, binnen vierentwintig uur niet meer goed gaat. Dit is geen grap. Dit is echt waar. Vraag maar na. Ik denk zelfs dat er onderzoek naar is gedaan. Ergens in Amerika, door de NASA, met resusaapjes en gestolen baby’s. Of zoiets. Overigens werkt dat gegeven niet omgekeerd evenredig. Als je zegt dat iets slecht gaat, dan blijft het doorgaans op hetzelfde niveau slecht gaan.
De kosmos doet maar wat.
‘Tja,’ zeg ik.
Mijn dochter begint te huilen. Vriend K. drinkt zijn koffie op.
‘Het is een leuk kind hoor, je dochter.’
Hij veegt zijn handen aan zijn broek af en staat op.
‘Tijd om te gaan,’ zegt hij. ‘Ik moet mijn drumstel nog inpakken.’
Ik zwaai hem uit bij de deur.
Tja, wat doe ik eigenlijk de hele dag? Wachten tot ze gaat slapen, honger heeft, wakker wordt, lacht, huilt, poept, plast, speelt, naar de gelukkige konijntjes kijkt, huilt, huilt, slaapt, wakker wordt, wakker wordt, wakker wordt, wakker wordt, steeds maar weer wakker wordt.
Dat.
Ik denk niet dat we elkaar nog gaan zien, de komende tijd: K. en ik.
Misschien wel nooit meer.
Eigenlijk weet ik niets meer zeker tegenwoordig.
Ja, dat mijn dochter mijn dochter is en mijn man mijn man.
Dat zijn de dingen die ik zeker weet. Dat iedere dag weer anders is. Dat iedere dag als vanzelf weer begint.
Dat is een wonder, hoe ik mijn hakken ook in het zand zet.