De onderkin
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
‘Hoezo, hoef jij geen taart?’ zeg ik verbaasd tegen vriendin E., met wie ik koffie aan het drinken ben bij onze vaste stek in de stad. Ze eet namelijk altijd taart. Moddervette chocoladetaart, die niet eens echt taart is, maar meer een opeengeperste chocolademousse die quasinonchalant doet alsof ze taart is.
‘Ik word te dik,’ zegt E.
‘Watte?’ zeg ik.
E. is namelijk heel mager. Ze past zo vier keer in mij. Als iemand taart zou moeten eten, dan is het E. wel.
‘Jij bent helemaal niet dik,’ zeg ik.
‘Ach, hou toch op,’ zegt E. ‘Dat kun je toch wel zien?’
‘Nee, echt niet,’ stotter ik.
Ineens heb ik het beeld van vanochtend, voor de spiegel, weer voor ogen. De dochter zat naast de wasbak op het aankleedkussen met een tandenborstel in haar mond en ik deed mascara op. Tijdens het aanbrengen van het spul werd ik afgeleid door mijn onderkin. Ik zeg weleens dat de enige reden dat ik geen smartphone heb, is dat ik niet geconfronteerd wil worden met de aanblik die ik krijg als ik de camera open en hij per ongeluk nog op de selfiestand staat. The horror, the horror.
Ik duw met de dichtgedraaide mascara mijn onderkin weg en bekijk mezelf vanuit verschillende hoeken. Dan zie ik dat de dochter gebiologeerd naar me zit te kijken. Fuck, denk ik. Ik zet de mascara weg, pak de dochter en wil eigenlijk iets zeggen als ‘schoonheid zit van binnen’ of wat voor onzin men ook altijd uitkraamt. Maar kinderen doen niet wat je zegt, ze doen wat je doet. Dus ik zeg maar weer niks.
Ik moet denken aan de allereerste keer dat ik dat ik me er bewust van werd dat er zoiets bestond als een figuur. Die zoete tijden dat je vijftien was en dagelijks drie friet speciaal kon eten zonder ook maar een grammetje aan te komen. Het was pauze en ik stond met wat klasgenoten op het plein, toen mijn buurvrouw naar een meisje verderop wees en de volgende legendarische woorden sprak: ‘Kijk, die daar heeft echt een buikje.’ Ik keek en verwachtte een grote berg lillend vet te zien die over een broekriem heen puilde, maar hoe ik ook zocht en keek, ik zag niemand die het waard was om naar te wijzen.
‘Wie?’ zei ik.
‘Die!’
Ik zag een meisje met een naveltruitje met één, héél klein lubbertje over haar knoop. Een schok trof me. Ik keek naar mijn eigen buik en toen weer naar die van het meisje. Als zij er een had, dan moest ik er ook wel een hebben en ineens voelde ik me plomp en dik.
Sinds dat moment ben ik een vrouw die zich zorgen maakt over haar figuur, een vrouw zoals alle vrouwen die ik ken. Het leed was geschied. Ik zou mijn dochter daartegen moeten beschermen, maar hoe kan dat als ik zelf een vies gezicht trek bij mijn eigen onderkin? Hoe kan het dat iemand als E., die zo dun is als een keu, aan de lijn is?
‘Waar denk je aan?’ vraagt E. Ik kijk haar aan, steek de vork in de taart die inmiddels is gearriveerd, open wijd mijn mond en prop in één keer het stuk in mijn mond.
‘Wat doe je?!’ zegt E. ‘Ze doen niet wat je zegt,’ mompel ik, met volle mond.
‘Ze doen wat je doet. Koester uw onderkin. Met alles wat je in je hebt.’
E. kijkt me aan en knippert even met haar ogen. Het is stil. Dan steekt ze haar hand in de lucht, zwaait naar de serveerster en wijst naar mijn taart. Morgen dan maar weer gewoon een balansdag. Of nooit meer. Dat kan natuurlijk ook.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.