Niets veranderd
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
Voor de deur van de zaal waar ik moet voordragen, raak ik aan de praat met het meisje dat naast me staat te roken. Ik rook een sigaretje mee. Ik rook eigenlijk al jaren niet meer, maar op momenten dat ik moet wachten en me, al wachtende, blijk te bevinden tussen allemaal hippe magere studenten van rond de twintig, steek ik graag op.
‘Wat herinnert u zich nog van uw studententijd?’ vraagt ze.
Ik begin te hoesten. ‘U?’ vraag ik.
‘Ja?’ zegt ze.
‘Ik ben pas in 2010 gestopt, hoor,’ zeg ik.
Toen was ik dertig. Dat is helemaal niet lang geleden. Maar zij was natuurlijk pas elf toen ik stopte met studeren. Toen ging zij nét naar de middelbare school en maakte ze zich vooral zorgen over zaken als Penny schoolagenda’s.
‘Ik was vooral moe,’ antwoord ik.
‘En is dat nu anders?’ vraagt ze.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Nu ben ik nog steeds moe. Maar goed, ik heb ook net een baby gehad. Dus.’
Het meisje kirt en klapt in haar handen.
Ze zegt: ‘Is het waar? Dat je dan oerkracht krijgt?’
‘Wanneer?’ vraag ik. ‘Als je moe bent?’
‘Als je moeder wordt?’
‘Nee joh, natuurlijk niet,’ zeg ik. ‘Dat is een leugen van mensen die zichzelf iets wijs willen maken om het hoofd boven water te kunnen houden. Er verandert eigenlijk niks: zo ben je moe als student, zo ben je moe als ouder.’
‘O,’ zegt ze teleurgesteld.
‘Tja,’ zeg ik en ik grabbel nog een peuk uit haar pakje.
‘Ik heb nog een vraag die ik altijd aan oude mensen stel,’ zegt ze.
‘Kom maar op,’ zeg ik quasi-vrolijk. ‘Jij gekke meid.’
Ik geef haar een harde boks tegen haar schouder. Ze merkt er niets van. Ze kirt weer.
‘Wat zou je voor advies geven aan een jong iemand?’ Ik denk lang na. Het duurt en het duurt maar. Onderwijl kijkt ze me blij aan.
‘Ga in de kroeg werken,’ zeg ik uiteindelijk.
‘O,’ zegt het meisje teleurgesteld.
Ik ben zelf eigenlijk ook teleurgesteld in mezelf.
De volgende dag laat ik me midden op de dag met veel bombarie op bed vallen, waar mijn man ligt bij te slapen van de nachtdienst.
‘Ik sliep,’ zegt de man. ‘Ik kan er niet meer tegen,’ zeg ik met mijn gezicht in het kussen. ‘Ik wou dat ik nog student was en ik lekker midden op de dag in bed kon liggen stinken en tegen iedereen kon lopen klagen dat ik zo moe was. Wat deed ik toen in godsnaam met mijn tijd? Ik vond altijd dat ik het vreselijk druk had, terwijl ik de halve dag lag in bed lag.’
‘Maar het is nu toch midden op de dag?’ vraagt de man.
‘Ja,’ zeg ik argwanend.
‘En je ligt toch in bed?’ Ik mopper wat.
‘Had je trouwens staan paffen gisteren?’
‘Ik moest wel,’ zeg ik. ‘Ik stond tussen de studenten.’
‘Hm,’ zegt mijn man.
‘Ik ben moe,’ zeg ik, mijn gezicht nog steeds in het kussen.
‘Zie je,’ zegt de man. ‘Er verandert helemaal niets. Jij bent gewoon nog een student. Alleen nu heb je werk dat je moet je doen en een kind, terwijl je eigenlijk in bed wilt liggen. Dat is gewoon hetzelfde als toen. Alle mensen blijven altijd hetzelfde.’
‘Behalve de dochter,’ zeg ik.
‘Ja, oké. Behalve de dochter,’ zegt de man. ‘Maar die is iedere week anders.’
Misschien moest ik toch maar weer eens een baantje in de kroeg gaan zoeken. Maar eerst even die dure kinderdagverblijfuren verspillen aan een gat in de dag slapen. Gewoon, omdat het kan.