Hondenravotplek
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
Hondenravotplek,’ zegt mijn beste vriend. ‘Dat stond op dat bordje verderop. Wat een vreselijke term.’
Mijn beste vriend en ik liggen in het gras op een grote open plek in het bos en kijken hoe zijn hond Eddy een beetje door het veld loopt te sjokken. Mijn dochter ligt te kraaien op een kleedje, de zon schijnt en we hebben stokbrood, wijn, liga’s en babyhapjes. Wie maakt ons wat?
In de verte ravotten inderdaad een aantal honden. Gelukkig op veilige afstand, want ik ben bang voor honden sinds ik in één jaar tijd maar liefst twee keer door een zwerfhond ben gebeten. We zeggen niet zoveel. Ik toetel een beetje met de dochter. Ze trekt gras uit de grond en kraakt wat met haar knisperboekje.
‘Fijn hè,’ zei een tante tegen me, toen mijn dochter net een paar weken oud was. ‘Zo’n mensje waar je meteen voor zou willen sterven?’
Maar ik werd helemaal niet zo overspoeld door moedergevoelens. Mijn man stond ’s nachts een aantal keren naast de wieg, om te luisteren of ze nog ademde. Ik had daar helemaal geen last van. Ik sliep gewoon.
‘Ik heb geen moederinstinct,’ zei ik steeds.
‘Heb je wel,’ zei mijn man dan. ‘Je weet het alleen nog niet.’
Dan ineens bespringt een enorme zwarte hond onze Eddy. Gegrom, tanden, rondvliegend kwijl. De zwarte hond zeikt ook nog even tegen onze picknickmand aan en komt dan op mijn dochter en mij afgestoven. Ik grijp mijn dochter, krul me helemaal om haar heen, spring met atletische verve op en ren met haar van het picknickkleed vandaan.
‘Doe godverdomme die stinkhond aan de lijn!’ schreeuwt mijn beste vriend.
Als ik me omdraai zie ik hoe Eddy grommend de andere hond op afstand houdt. In de verte komt een mevrouw, type mandala-schilderes, uitermate traag aangesjokt.
‘Meneer,’ zegt de mandalavrouw, ‘mijn hond mag hier gewoon ravotten.’
‘Uw hond zeikt over onze spullen en rent bijna over een baby heen.’
‘Ik zeg het nog eens,’ zegt de vrouw, tergend langzaam. ‘Dit is een hondenravotplek. Dat staat duidelijk op de borden.’
Ze draait zich om en loopt bij ons vandaan. De hond schiet weg, richting een ander groepje mensen.
De stemming is eruit. We besluiten te gaan.
Op de parkeerplaats zien we een klein rood autootje met kleurige doeken en tapijtjes over de stoelen en bank.
‘Dat is vast haar auto,’ zegt mijn beste vriend.
Eddy snuffelt aan het portier. Hij gromt.
‘Volgens mij heb je gelijk,’ zeg ik.
We lopen door. Ik denk na.
‘Ik was helemaal niet bang,’ zeg ik ineens. ‘Geen seconde.’
‘Hoe bedoel je?’ vraagt mijn beste vriend.
‘Ik ben normaal toch panisch voor honden? Nu maakte het me niks uit. Ik wilde alleen maar dat die hond mij en niet háár doormidden zou bijten.’
‘Je moederinstinct,’ zegt hij. ‘Heel goed!’
‘Ja,’ zeg ik trots. ‘Ik ga nog even snel pissen,’ zegt mijn beste vriend.
Als hij weer naast me staat zien we de mandaladame inderdaad in de met doeken behangen auto voorbij rijden. ‘Echt jammer dat we haar niet op haar nummer hebben kunnen zetten,’ zeg ik.
‘Maar gelukkig hebben we wel wraak genomen,’ zegt hij. Ik kijk hem niet-begrijpend aan. Hij glundert. ‘Ik heb zojuist tegen haar autodeur geplast.’ We moeten hurken van het lachen.
‘Jij je moederinstinct gevonden, ik mijn innerlijke alphadog en Eddy zijn mojo,’ zegt mijn beste vriend. ‘Het was een topdag.’