Column: Ik ben een lafaard
Hanneke Hendrix schaart zichzelf als ouder van een peuter in de categorie ‘doet ook maar wat’ en is niet te beroerd om te beschrijven hoe ze door de wondere wereld van buggy's, kinderdagverblijven, zetpillen en banaan heen struikelt.
De vrouw op het terras maalt haar naanbrood naar binnen alsof ze veertig dagen heeft moeten vasten. Ze haalt met haar ene hand het brood door de humus, met grote slagen, alsof ze midden op zee zit en nog maar één roeispaan heeft. Met haar andere hand heeft ze een telefoon vast waarin ze roept dat ze gewoon heeft gezegd wat ze dacht. Met een schorre stem, die alleen mensen hebben die altijd net iets boven hun macht praten. Mensen, die bang zijn dat niemand ze hoort. Ik overweeg om propjes naar de vrouw te gooien en dan mijn middelvinger naar haar op te steken, maar daar ben ik te laf voor. Daarbij zit de dochter naast me en ik moet nu eenmaal het goede voorbeeld geven. Soort van. De dochter en ik eten een tosti.
Lees ook: Column Hanneke Hendrix: Wat te doen met de zuigeling?
Ik heb ooit ’s nachts in de snackbar een jongen aangesproken die aan de meneer achter de balie vroeg of hij moslim was. En toen de meneer bevestigend antwoordde, vroeg hij wat de meneer dan wel niet vond van lijken neuken, omdat in de Koran stond dat dat mocht. De meneer achter de balie bleef beleefd, zoals iemand met waardigheid doet: beleefd blijven tegen zo’n rotjong.
Toen het rotjong ging zitten heb ik mijn stoel naar achteren geschoven, zodat ik tussen hem en zijn maat in kwam te zitten. Ik vroeg aan de vriend van die jongen of hij het normaal vond, dat zijn vriend zich zo gedroeg.
‘Eh, nee,’ stamelde de vriend.
‘Ja, maar het staat in de Koran,’ zei het rotjong.
‘Daar gaat het niet om,’ zei ik. ‘Deze man staat hier om drie uur ’s nachts jouw friet waterfiets te bakken. Je maakt geen smerige opmerkingen tegen mensen die voor je staan te koken. Jij moet je fatsoenlijk gedragen en anders thuis een boterham smeren.’
Daarna waren ze stil. Ik denk niet dat hun friet nog smaakte, want ze aten het niet op. Iemand zei dat het knap was, dat ik er wat van had gezegd, maar ik wist ook wel dat ik dat jungske prima aankon. Als het een scooterjongen met een stierennek en een tatoeage was geweest, had ik niks durven zeggen. Nu durfde ik wel. Dit was een gemakkelijke strijd. Ik ben een lafaard.
Ze roept in haar telefoon: ‘Is hij gescheiden dan?’
Stukjes brood vliegen over de tafel. ‘Nee? Nou dan! Wat een teringlul!’
De dochter heeft de tosti op en klimt van haar stoel. Ze loopt langs de tafels. Ze vindt andere mensen eigenlijk altijd leuk, maar ze loopt met een grote boog om de tafel van de vrouw. Misschien is iets zeggen tegen de vrouw met het naanbrood ook wel juist het goede voorbeeld geven aan de dochter.
Ik durf het niet. Ze ziet eruit als iemand die me meteen op mijn bek slaat, iemand die goed kan vechten en ik kan niet vechten. De vrouw met het naanbrood trekt aan haar sigaret alsof ze daar haar zuurstoftoevoer uit moet halen. Dan hangt ze op. Haar bord is leeg. Ze kijkt rond. Als een aasgier. ‘Meisje!’ roept ze naar de dochter.
‘Meisje! Wat een schattig meisje!’ Ze wil opstaan om naar de dochter te lopen, maar ik ben sneller. Ik spring op en gris de dochter van de grond, die wild om zich heen begint te slaan.
‘U knijpt haar!’ roept de vrouw.
Ik zeg niks en been met een kronkelend kind naar binnen om af te rekenen. Als ik door een zijdeur het pand verlaat, zie ik de vrouw weer luid bellen. Mensen kijken geërgerd om. Ik ben een lafaard. Ik denk dat ik de dochter maar eens op een vechtsport ga doen. Qua goed voorbeeld. Vanaf hoe oud kan dat?
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix