Kotsen over de hoes
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
‘En nu ben ik doorweekt,’ roep ik door de krakkemikkige headset de telefoon in. Ik sta met de dochter in de file voor de tunnel, de stad in. Nu is in de file staan überhaupt niet leuk, vooral daar ik al een half uur te laat ben bij het kinderdagverblijf en derhalve ook al een kwartier te laat op mijn afspraak kom. De dochter huilt.
Ik heb de beste vriend aan de telefoon.
‘In de stromende regen moest ik de kinderstoel vastzetten, wat op zich al een militaire actie was, en toen schoot een riem los.’
‘Welke riem?’
‘Haar schouderriem.’
‘Van die dure autostoel? Schoot de riem los?’
‘Ja.’
‘O.’
‘En die kreeg ik weer vast.’
‘Ah. En waar was de dochter?’
‘De dochter zat op de voorstoel.’
‘O.’
‘Nou ja. Onder de voorstoel. Onder het stuur. Daar was ze onder gekropen. Tussen de pedalen.’
Er klinkt een zucht.
‘En toen?’
‘Toen moest ik haar eronderuit vissen, wat ze niet wilde, en haar door de regen naar de andere deur sleuren om haar in de stoel te zetten. Maar toen zat de hoes verstrikt.’
‘Ah.’
‘En de dochter maar gillen.’
‘Ja, natuurlijk.’
‘En toen kreeg ik die riem niet meer los.’
‘Want veiligheidsstoel?’
‘Want veiligheidsstoel. Ondertussen was mijn reet helemaal zeiknat van de regen. Mijn oor piepte, van het geschreeuw. Echt recht in mijn oor. Ik dacht: ik kan haar weer terugzetten onder het stuur en de boel weer loshalen.’
Ik ben even stil.
‘Maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben naar binnen gerend, ik heb een schaar gepakt en ik heb die hele klotehoes er godverdomme gewoon afgeknipt. Mij zullen ze niet krijgen. Kuthoezen! Niks heb je aan die krengen! Altijd overal vanaf zakken, altijd er net niet zitten als je kind moet kotsen, want ze kotsen NOOIT OVER DE HOES. Toch? Nou? Ze kotsen toch nooit over de hoes?!’
‘Nee, ze kotsen ook nooit over de hoes, maar altijd over iets nieuws. Zonder hoes.’
‘Juist. Teringlijers. Ik heb dat ding gewoon losgeknipt en in de achterbak gepleurd.’
Het is even stil.
De mensen die passeren op straat lijken net acteurs, die ingehuurd zijn om een toneelstukje op te voeren, speciaal voor mij. Twee heren in pak met aktetas die afscheid nemen. Je kunt zo zien dat eentje hoger in rang is. Ze schudden elkaar de hand, waarna de strakke in één rechte lijn naar zijn auto loopt en de achterklep opent. De ander draait een keer om zijn as voordat hij zich herinnert waar hij geparkeerd stond. Daarna loopt hij het beeld uit, als een lemming.
‘Hallo?’ zegt mijn beste vriend. ‘Ben je daar nog? Gaat alles goed? Ik hoorde even alleen maar gehuil.’
‘Ja, sorry,’ zeg ik.
Het is weer even stil.
‘En net moest ik remmen en toen zat die schijtstoel nog steeds niet goed en toen schoot ze een stuk naar voren. Ze is geschrokken.’
Ik aai over haar voetje. De beste vriend moet ophangen. Ik kijk naar de lege parkeerplaats naast mijn auto, die wel van de lemming geweest moet zijn. Er toeteren mensen voor me naar iets, of iemand die alles blokkeert. De dochter haat de autostoel. Ik kijk naar haar.
‘Fuck it,’ zeg ik.
Ik parkeer de auto. Ik gris de kinderwagen uit de achterbak, werp de regenhoes eroverheen, vis de dochter uit de auto en zet haar in de stoel. De regen is heerlijk op mijn gezicht en ratelt op de hoes. De dochter begint te zingen. Dan maar nog later en nog zeiknatter. Alles beter dan file en kloterige autostoelen.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.