De uitgebluste moeder
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
Ik zit op een pre-oudejaarsetentje, aan een lange tafel, met goede vrienden. De dochter zit op schoot en probeert alles wat er op tafel ligt te pakken. Alles wat ik haar aangeef gooit ze boos op de grond. Ze gilt. Ze wil de kaars. En het vleesmes. De antieke juskan. Niet dat stomme boek met een blije muis die fruit aanwijst.
‘Normaal is ze nooit zo,’ probeer ik. ‘Het is vast een fase.’
Aan tafel kijkt iedereen me meewarig aan. Ik snap het ook wel. Ik was ook zo. Als iemand zijn schreeuwende kind meenam naar een etentje ergerde ik me dood. Zuchtend hou ik de dochter in bedwang. Prinses Sirene noemen we haar tegenwoordig thuis. Ik kijk naar de fles wijn op tafel en overweeg die aan mijn mond te zetten. De dochter is ondertussen van mijn schoot geklommen en zit nu in de open keuken met twee opscheplepels op pannen te rammen, die ze uit het kastje heeft gehaald, samen met al het andere kookgerei. Ik kijk weer naar de wijnfles. Ik denk na, maar er komt niet veel. Ik zucht weer.
‘Wil je nog wijn?’ roept iemand naar me, over de herrie heen.
‘Nee, ik moet nog rijden,’ zeg ik sip.
‘O,’ zegt degene naast me.
‘En gaan jullie met oud en nieuw eigenlijk nog iets leuks doen?’
Ik bol mijn wangen en blaas luid uit. ‘Mijn god, nee,’ zeg ik. ‘Alsjeblieft niks leuks. Dan sterf ik, denk ik.’
‘O,’ zegt degene. ‘Goh.’
Ik weet wel wat ze allemaal denken: vroeger was ik degene die het licht uitdeed in het café. Nu merk ik het niet eens meer als de dochter de schemerlamp naast me een half uur lang aan- en uitzet. Klik-klik-klik-klik, en dat een half uur lang, alsof je in het licht van een stroboscoop zit. Of als ze, zoals nu, met pollepels op een pan slaat.
En ineens zie ik het.
Ik ben een uitgebluste moeder geworden.
Die mensen waar ik vroeger altijd zo meewarig naar keek, die moe en naar elkaar snauwend door de supermarkt liepen met een schreeuwend kind in een karretje. Mensen die niet eens meer kwaad worden, omdat ze daar te moe voor zijn. Mensen die zeggen: ‘O nee, alsjeblieft niks leuks, want dan ga ik dood.’
Ik dacht dat ik de dans zou ontspringen. Dat ik een kind zou krijgen dat al die malle dingen helemaal niet nodig zou hebben: dingen als grenzen en, ik noem maar wat, een opvoeding. Ik kan mezelf niet meer voor de gek houden. Ik ben het ook. Ik ben het cliché van het cliché.
Ik zucht en sta op, loop naar de dochter, til haar op, en draai me naar de kamer.
‘We gaan,’ zeg ik. ‘Ze is moe.’
Maar de hele ruimte weet dat ik degene ben die moe is.
Opgelucht wordt er geknikt.
‘Hè jammer,’ zegt nog iemand.
‘Over achttien jaar kom ik wel weer een keer aanschuiven,’ zeg ik.
‘Ja, is goed,’ zegt de gastheer lief.
In de lift heb ik de dochter op de arm.
‘Aaaie, aaaie, aaaie,’ zegt ze. Ze aait over mijn haar. Er komt een stel binnen met een kleine baby in een wagen. Ze zien er sjiek uit, maar kijken moe. Ik glimlach naar ze.
‘Lief,’ zeggen ze. Ze wijzen naar mijn dochter.
‘Ach,’ zeg ik. ‘Als ze slaapt.’
Ook weer een cliché. Maar dat is wat ons bindt, nietwaar?
Ineens besef ik dat de clichés alleen maar kunnen bestaan omdat we met heel veel mensen uitgebluste ouders zijn. Ik wil het stel uitnodigen om ook bij mijn Club van Uitgebluste Ouders te komen, maar ik houd mijn mond. Die zijn er vanzelf wel een keer aan toe. En voor wie zich nu al aangesproken voelt: kom maar bij de Club. Het is hier heel gezellig, we hebben plek genoeg en we hebben geen enkel leuk programma of ludieke activiteit.
Niets!
Heerlijk!
Dus meld u aan!
En zegt het voort!
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.