Column: Wat te doen met de zuigeling?
Hanneke Hendrix schaart zichzelf als ouder van een peuter in de categorie ‘doet ook maar wat’ en is niet te beroerd om te beschrijven hoe ze door de wondere wereld van buggy's, kinderdagverblijven, zetpillen en banaan heen struikelt.
‘Ik heb het gewoon helemaal benauwd,’ zeg ik als we met de auto weer de snelweg oprijden.
Achterin zingt de dochter ‘Sapoe Sapoe Jajajajajajaaaa’, wat we onlangs hebben kunnen identificeren als ‘Schaapje schaapje, heb je witte wol’.
Lees ook: Freelancen en baby's baren, hoe doe je dat?
‘Hoezo benauwd?’ zegt de man.
‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Ik voel me gewoon helemaal niet lekker.’
De man tapt me op mijn knie.
‘Het was er ook wel erg druk,’ zegt hij.
‘Nee, dat was het niet. Ik heb nooit moeite met drukte.’
Zet mij op een massaal festival tussen de drommen mensen en ik weet feilloos de bar met het snelste personeel te vinden en het geheime schone toilet ergens achter in een hoek. In een drukkende rij staan om ergens binnen te komen? Geen probleem. Gewoon met de mensen om je heen gaan praten, binnen de kortste keren is het gezellig.
Communicatie, daar gaat het om.
En ineens krijg ik een inval.
‘Ik weet waar het aan ligt!’ roep ik. ‘Het ligt aan de baby’s.’
‘Aan de baby’s?’ zegt de man.
‘Want die kunnen niks! Ik heb dit altijd,’ zeg ik. ‘Met… Met…’
Het is even stil.
‘Met zuigelingen,’ zeg ik met een vies gezicht.
In een flits zie ik alle kraamvisites aan me voorbij flitsen. Zoete baby’s, huilende baby’s, rustige ouders, gestreste ouders en ik gespannen als een veer op de bank. En ineens zie ik mezelf weer rondlopen met de dochter in een dikke doek in mijn armen. Wiegen, wiegen, wiegen en lopen, lopen, lopen. Die onophoudelijke stress.
Ik kijk even naar haar om.
‘Besjes?’ zegt ze hoopvol.
Ze zegt altijd ‘besjes’ als ik naar haar kijk, want besjes zijn haar drugs, haar sigaretten, haar wodka.
Het spul is zo lekker, waarom mag ze het niet de hele dag? Ze snapt er niks van.
‘Waar zijn de besjes?’ zeg ik.
Ze wijst op haar buik en ze zucht melancholisch. Ze zijn al op. Ze zucht nog eens. Ik draai me weer terug.
‘Ik kan gewoon niks met zo’n hele kleine baby. Die doen niks, die zeggen niks, ze hebben twee standen: huilen en niet huilen.’
Toen de dochter nog maar een paar weken was, drukte een mevrouw me ongevraagd op het hart dat ‘ze zeker wel communiceert, je moet alleen beter luisteren’.
‘JAHAAAAA!’ heb ik toen geroepen.
Ik ben niet behept met een baby-begrijp-sensor. Wel met een vrienden-maken-in-een-volgepropte-trein-stand, maar daar schrijft niemand adviesboeken over.
‘Ik vergeet alles door de stress,’ zeg ik tegen de man. ‘Net liet ik ‘m toch ook met z’n hoofd omklappen? Ik kreeg het helemaal warm.’ Ik wijs over mijn schouder. ‘Haar kun je aan één been optillen en dan moet ze lachen. Veel duidelijker. Blijkt dat ze vaak dus geen pijn heeft als ze huilt, maar dat ze gewoon iets wil. Zoals vanochtend: de beschimmelde boterhammen in dat ouwe trommeltje dat je nog op ’t werk had gevonden. Ik vind het echt een verademing. Het lijkt me helemaal heerlijk als we écht met d’r kunnen praten.’
‘Dan krijg je weer andere zorgen,’ zegt de man.
‘Com-mu-ni-ca-tie,’ zeg ik tevreden.
‘Dus bij een eventuele volgende baby ligt het niet aan jou,’ zegt de man.
‘Nee,’ zeg ik tevreden.
Ik pak mijn opschrijfboek en noteer wat.
‘Een idee?’ zegt de man.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Een zelfhulpboek over hoe voort te bewegen in mensenmassa’s. We worden rijk.’
We lopen binnen: en als dat zover is, en er mócht nog een baby komen, huur ik een nanny in voor de eerste drie maanden. Tot aan de eerste lach. Want vanaf dan kan ik het wel zelf.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix