Ik kan de nieuwe grote kleren krijgen
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
‘Ik word nergens zo dik van, als van mensen die aan me vragen of ik afgevallen ben,’ zeg ik aan de telefoon. ‘Dan ga ik meteen taart kopen.’
‘Ben jij afgevallen dan?’ vraagt Q. aan de andere kant van de lijn.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik had grotere kleren gekocht.’
‘O ja,’ zegt Q. verveeld. ‘Geef anders gewoon je geld voor de sportschool voortaan uit aan nieuwe kleren. Verstandige strategie. Maxi-mode voor een maatje meer.’
‘Ik zit toch niet bij de sportschool. Weet jij eigenlijk wel wie je aan de lijn hebt? Hallo? Hallo? Is daar iemand? Ik ben het, Hanneke Hendrix.’
Het is even stil.
‘Ja, hoewel,’ zeg ik. ‘Het zou best kunnen dat ik nog steeds ergens bij een sportschool ingeschreven sta. Mijn administratie is een ondoordringbaar woud.’
‘Misschien heb je nog wel ergens iets, wat nu het gouden sportschoolabonnement is,’ roept Q. blij.
‘Uit het guldentijdperk! Ik bedoel: toen was dertig gulden per maand veel, tegenwoordig is dat het equivalent van twee euro vijfenzeventig.’
‘Maar je hebt gelijk. Ik moest maar weer eens gaan rennen. Is ook goed tegen de algehele malaise.’
‘Ja, waarom ga je dat niet doen?’
‘Het wiel van de terreinbuggy is stuk,’ zeg ik monter.
Shockerend genoeg gebruik ik dat woord zonder ironie: de terreinbuggy. Ik ben sinds het moederschap een wereld in gekatapulteerd waarin het mogelijk is om twee buggy’s te bezitten: eentje die je aan de zijkant van de fiets kunt hangen en eentje waarmee je door de duinen kunt ploegen en waar je theoretisch, naast je baby, ook nog een krat bier mee zou kunnen vervoeren. Plus dat die laatste genoeg ruimte heeft tussen de achterwielen, zodat je ermee zou kunnen hardlopen. Ik herhaal: mee ZOU kunnen hardlopen. ZOU.
‘Je hebt maar twee dagen je dochter, jij ontaarde moeder. Je kunt toch ook gewoon gaan rennen als ze naar het kinderdagverblijf is of als de man thuis is?’
‘Jahaaaa,’ zeg ik geërgerd.
Toen mijn dochter net was geboren dacht ik dat, als ik ooit mijn leven weer op orde zou krijgen, ik nooit meer mijn tijd zou verdoen met op de bank liggen en Netflix kijken. Als ik mijn leven weer op orde zou krijgen dan zou ik, geschrokken door al het geweld van een zuigeling die vierentwintig uur per dag je volledige aandacht vraagt, voortaan alles efficiënt indelen en nooit meer mijn werktijd voor lief nemen. Nooit meer! Maar ondertussen is alles weer redelijk normaal en gebruik je voor je het weet je kind als excuus om niks te hoeven doen. Net zoals je voorheen alles aangreep om niets te hoeven doen.
‘Ben je daar nog?’ vraagt Q.
‘Ik ben er nog,’ zeg ik.
‘Dus wat ga je morgen doen? Als je van het kinderdagverblijf komt?’
‘Werken,’ zeg ik trots.
‘En wat nog meer?’
‘Nieuwe, hele grote kleren kopen,’ mompel ik.
Q. zucht.
‘Hoe laat ga je?’ vraagt Q.
‘Tien uur?’ zeg ik.
‘Snelle koffie doen dan? Voor je aan het werk gaat?’
‘Ik zal mijn hardloopschoenen vast klaarzetten.’