Column: Twee kindjes
Hanneke Hendrix schaart zichzelf als ouder van een peuter in de categorie "doet ook maar wat" en is niet te beroerd om te beschrijven hoe ze door de wondere wereld van buggy's, kinderdagverblijven, zetpillen en banaan heen struikelt.
Het is midden in de nacht als ik van een optreden thuiskom. De vriendin waarmee ik optrad heeft me afgezet. In de auto hadden we het de hele weg over onze kinderen. Het is een uur of één. In het licht van de laptop schmink ik mijn make-up af.
Lees ook: Column: Uit de hemel verschenen
Ik heb een berichtje van Eva, een vriendin die ik al meer dan tien jaar ken, maar niet veel zie omdat ze Vlaams is en in Gent woont. De laatste tijd hadden we meer contact dan ooit, over het fertiliteitstraject dat ze met Bert moest doorlopen, over hormonen, spuiten, eitjes, weken tellen, dagen tellen, testen doen, en toen op een dag: ineens het goeie nieuws. ‘Zit je?’ mailde ze begin dit jaar. ‘We zijn in verwachting! En het zijn er twee!’
We waren zo blij, de man en ik.
Want iedereen verdient alles in het leven, iedereen is gelijk, blablabla, dat weet ik wel, maar sommige mensen gun je nu eenmaal meer. De fijne, lieve, geestige, slimme mensen, die zo graag een nestje met een kuikentje willen. We wisten zelf nog goed hoe het was, die medische molen, dat eeuwige durende wachten en dan die blijdschap als het gelukt is. Zo verrassend onverwacht, ook al was je er elke dag mee bezig. Een nieuw leven is een vreselijk groot en onvatbaar cadeau.
Dus iedereen was blij.
En Eva en ik mailden over speentjes en buggy’s en doekjes en rompers en borstvoeding en de zin en onzin van de neuspeer en vooral over hoe het nou zou gaan met niet één, maar twéé van die kleine baby’s.
Later kwamen daar meer zorgen bij. Werden de grapjes kleiner. Werd het spannender. Werd het cadeau nog groter en nog onvatbaarder.
En nu zit ik voor de laptop en open ik het berichtje van E.
Er staat: ‘Hanneke, ik heb heel slecht nieuws.’
De kindjes zijn er niet meer.
Ik staar naar het scherm, hang minutenlang met mijn vingers boven de toetsen om iets terug te sturen. Maar wat zeg je als het grootste en onvatbaarste cadeau er niet meer is? Hoe kun je iets onvatbaars nog onvatbaarder krijgen?
Nu ja: zo.
Ik stuur liefde en kussen, al weet ik ook dat niets dit beter kan maken.
In het donker poets ik mijn tanden. Ik hoor de man snurken, de dochter hoesten in haar bedje, in haar kamer, aan de andere kant van de gang. Buiten roept een nachtvogel.
In het warme bed kruip ik tegen de man aan, die zich half slapend omdraait en vraagt hoe het optreden ging.
‘Goed,’ zeg ik. ‘Heel goed.’
Ik vertel hem niks. Morgen. Ik geef hem een kus en hij slaapt weer.
De volgende ochtend vertel ik het de man, met de dochter op de arm en met z’n drieën staan we een tijdje in de keuken. Want ik weet wel dat ik altijd loop te mokken over moe en druk en moeilijk en snot en bananen en alles van zulks, maar ik weet ook dat een kleine wildebras het leven juist verrijkt omdat al die zeurdingen zo futiel worden.
Dat is het ongelofelijk mooie en het ongelofelijk tragische van het ouderschap, zelfs al heeft het maar zó kort geduurd: je leert in een magische lichtflits alles over liefde en onvoorwaardelijkheid en de onvatbaarheid van het al.
En je leert het nooit meer af.
Nooit meer.
Dat is het enige dat zeker is.