Hanneke Hendrix: de driedubbele-dwarsdraaiende-blafhoest-met-kokhals
Hanneke Hendrix woont in de buurt van Nijmegen met man en kind, en werkt daar aan haar derde roman. Ze schrijft boeken bij De Geus, geeft les aan de kunstacademie en de Schrijversvakschool en maakt hoorspelen voor de radio, maar is niet per se gek op grindbakken.
‘O nee, maar maak je geen zorgen. Er is niks met je dochter. Ze heeft gewoon de driedubbele-dwarsdraaiende-blafhoest-met-kokhals,’ zegt vriendin E., een huisartsendochter met drie kinderen. ‘Daar is niks ergs aan.’
Ik kijk haar aan.
‘Ze hoest al twee weken 's nachts het halve dorp wakker,’ zeg ik. ‘En zelf slaapt ze gewoon door.’
‘Slaapt ze door? Dan is er echt niks aan de hand. Mijn vader zei altijd: je moet kinderen zo snel mogelijk gewend krijgen aan het feit dat ze altijd verkouden zijn. Wat nou neuspeer? Gewoon: haal op die wekker.’
Ik zucht.
‘Dat jij jouw jeugd hebt overleefd.’
‘Tja,” zegt ze opgewekt. ‘Huisartsenkinderen zijn altijd onderbehandeld.’
Lees meer: Hanneke Hendrix: 'Hoezo voor Eva geen astronautendekbed?'
Nu is de dochter ook een huisartsenkind. Gelukkig heeft ze een moeder wier hypochondrie zich nu op háár richt. Iets wat normaal is, volgens mij. Elke ouder (huisartsen daargelaten) verandert bij de geboorte van de eersteling van een normaal mens in een persoon dat veel te snel denkt dat de spruit iets vreselijks onder de leden heeft. Vorige winter zat ik ook met de dochter bij huisarts.
‘Het gaat helemaal niet goed,’ zei ik.
De dokter keek en luisterde.
‘Inderdaad,’ zei ze. ‘Ze heeft de griep.’
‘O,’ zei ik. ‘En nu?’
‘Nu onder de wol,’ zei ze.
‘Geen pillen?’ zei ik.
‘Paracetamol,’ zei ze. ‘En roosvicee, als ze geen water wil.’
Toen ik buiten stond geneerde ik me een beetje, zoals ik me ook altijd geneerde als ik voor mezelf met vage klachten bij de huisarts was geweest:
‘Ja, u heeft maagpijn.’
‘Ja,’ zei ik dan. ‘Oké. Is het erg? Is er iets aan te doen?’
‘Ja hoor. Meer slapen, geen alcohol, beter eten en haal eventueel bij de drogist een pakje Omeprazol.’
‘Oké. Dus ik ga niet dood.’
‘Nee, je gaat niet dood. Niet hieraan, in elk geval.’
‘O.’
Nu ja. Van zulks.
Handig uitvloeisel van steeds bang zijn dat mijn kind ziek is, is trouwens wel dat ik over mezelf dus nooit meer denk dat ik ziek ben of iets heb:
“Wat zie jij eruit! Heb je griep?”
“Huh? Wat? O, gewoof wat verkouben. Deus zit dicht. Diks erfs.’
“Maar je nek is helemaal dik! Ik zie je amandelen gewoon pulseren! En je bent lichtgroen van kleur! En er slaat stoom van je hoofd af!’
‘Dee joh. Gewoof wah snot. Diks aaddehanf.’
Waarschijnlijk ben ik te vermoeid om over zulke futiliteiten nog na denken. Toen de dochter net was geboren, hoopte ik soms zelfs wel eens dat ik iets zodanig zou oplopen dat ik een paar nachten naar het ziekenhuis mocht, zodat ik tenminste langer dan twee uur aan één stuk kon slapen.
Maar goed, terug naar de blafhoest-met-kokhals.
‘Ze zingt het wel uit,’ zegt vriendin E. Hoeveel weken heeft ze het nu?’
‘Twee,’ zeg ik.
E. lacht.
‘O joh, dan zou ik het nog een paar weekjes aankijken. Echt, ze went er wel aan.’
Lees meer: Hanneke Hendrix: Over graansoorten en koolhydraten
Als we ’s avonds aan de dis zitten blijft de dochter er bijna in. Ze hoest en hoest en hoest, net zolang tot ze kokhalst. Het klinkt hetzelfde als wanneer onze kat vroeger een haarbal ophoestte. Na de kokhals kijkt ze ons niet-onder-de-indruk aan, veegt wat snot van haar wang en gaat verder met haar pasta, alsof er niks is gebeurd.
‘Gaat het?’ vraag ik.
‘Verkouwe,’ zegt ze luchtig, alsof ik iets heel voor de hand liggends heb gevraagd.
Ik knik.
Dat is misschien wel het probleem. De dochter kan zelf dan wel aan de driedubbele-dwarsdraaiende-blafhoest-met-kokhals gewend zijn, maar de moeder lukt dat gewoon voor geen meter. Misschien over drie weken. We kijken het gewoon nog even aan.
Lees hier meer van Hanneke Hendrix.