Het schoolplein
Hanneke Hendrix beschrijft de kleinigheden in haar leven als kersverse ouder. En vooral het falen in dat kader of de spreekwoordelijke 'roze muur' waar ze steeds tegenaan loopt.
Ik sta bij de koffieautomaat in de medewerkerskamer van de kunstacademie waar ik lesgeef, als een kennis van me binnenkomt.
‘O fijn,’ zegt ze.
‘Fijn?’ zeg ik.
Ze buigt voorover en fluistert: ‘De helft van de tijd staan hier mensen die je niet teruggroeten en die zwijgen als je een praatje probeert te maken.’
Het klopt inderdaad wat ze zegt. Toen ik de week ervoor in de koffiekamer kwam trof ik een dame met een architectonische bril - die gemaakt leek van specie en draadstaal - die niet eens erkende dat ik er was. Ook niet nadat ik mijn groet door de betonnen tunnels van haar montuur hoorde echoën. ‘Lekker! Koffie!’ had ik nog geroepen. ‘Heb ik nó-dig!’
Daarna glimlachte ze minzaam naar me en verliet de koffiekamer met een glaasje heet water met citroen. De stilte was oorverdovend.
‘We blijven voor altijd op het schoolplein,’ zeg ik tegen de kennis. ‘Ook al zijn we straks honderd jaar.’
Er lopen nog twee mensen de koffiekamer in. Een oudere dame in een zwart pak en een jong meisje met iets grafisch aan. Volgens mij is het een rok met blouse, maar dat weet ik niet zeker. Het zou ook bekleding voor een meubelstuk kunnen zijn. Wie zal het zeggen?
‘O, gezellig,’ zegt de oudste. ‘Leuke mensen.’
‘Maar hoe is het?’ vraagt de kennis. ‘Jij had toch een dochtertje gekregen?’
‘Gaat goed,’ zeg ik, naar waarheid.
‘En? Vind je het ondertussen al een beetje te doen?’
De bruin-grijs-gele-in-plaats-van-roze-wolk-mensen herkennen elkaar direct, leer ik tegenwoordig steeds vaker.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Maar pas sinds kort.’
‘Dat is snel,’ zegt de kennis. ‘Hoe oud is ze nu?’
‘Elf maanden.’
‘Jezus,’ zegt de kennis. ‘Bij mij kwam het pas na vier jaar.’
‘Vier jaar?’ vraagt het grafische meisje.
‘Ts,’ zegt de oudere dame. ‘Bij mijn zoon begon ik het pas leuk te vinden toen hij negen was. Dan kun je tenminste een fatsoenlijk gesprek voeren. Over de wereld of over kunst. Daarvoor loop je alleen maar te kloten met van die infantiele shit. Ik bedoel, hij was natuurlijk ook infantiel: het was een kínd.’ Ze kijkt heel vies.
‘Ja,’ zegt mijn kennis. ‘Het is echt vreselijk. Maar nu is mijn dochter vijf en gaat het wel hoor. Ze heeft er alleen wel lang over gedaan om niet meer haar boterhammen met pindakaas over de muur te smeren. Maar goed, als dat alles is.’
‘Is ook kunst,’ zeg ik. ‘Qua Wim T. Schippers.’ Niemand lacht.
‘Pindakaasvloer?’ mompel ik.
‘Is het echt zo erg?’ vraagt het blonde meisje met een dun stemmetje.
‘Ja,’ zeggen we alle drie in koor.
De kennis klopt haar op haar rug. ‘Maar bij jou komt het vast allemaal goed. Het gaat bij iedereen anders, toch?’
Daarna beginnen we heel hard te lachen. Het blonde meisje pakt haar koffie en vlucht richting de deur.
‘Dat is wat ze zeggen!’ roept de oudere dame haar na.
‘Doe het niet!’ roept de kennis. ‘Doe het niet, Anna!’
Dan komt de mevrouw met de betonnen bril binnen. Ineens is het stil. Ze kijkt ons aan, zucht en vult langzaam haar theeglas met heet water.
Wij zwijgen.
‘Nou, dan ga ik maar weer,’ mompel ik. Ja, knikken de anderen. Ik pak mijn koffie en loop haastig richting de gang. Je kunt boeken schrijven wat je wilt, duizend kinderen baren of een middelgroot land ergens in Azië besturen, het maakt niet uit: we blijven inderdaad voor altijd op het schoolplein.
Lees hier meer columns van Hanneke Hendrix.