Column: Echte Azië-kenners
Malou schrijft over de schoonheid van het leven met alle vieze randjes die daarbij horen. Niet zoals het staat afgebeeld op haar Instagram account: zoet en onbesmet, maar met alle gebreken en mislukkingen. Leve het ongemak, weg met de schaamte.
Over een week vertrek ik, alleen, voor vijf weken naar Indonesië. Een idee dat ontstond met Daan, mijn beste vriend, na een miljoen liter wijn. Praten konden we nauwelijks nog, maar beslissen over een sabbatical van vijf weken lukte wel. 'Waarom niet?' was opeens een steengoed argument. Ik boekte een ticket en we proostten.
Negen jaar geleden deed ik dit ook. Het was mijn eerste verre reis met mijn eerste grote liefde. Samen vertrokken we naar Indonesië, om daar als echte backpackers, althans zo zagen we onszelf, op (volledig verzorgde pakket-)reis te gaan.
De wereld ontdekken deden we georganiseerd en onder begeleiding van Nederlandssprekende gidsen, die ons werden verkocht door de Nederlandse reisleidster ter plaatse. Zij droeg een blauwe polo en praatte alsof we kleuters waren, in plaats van twee wereldvreemde pubers. We namen alles aan wat ze vertelde en gingen mee op iedere excursie die werd aangeboden.
Daar liepen we telkens twee jongens tegen het lijf. Het waren echte Azië-kenners, want zo noemde de blauwe polo het tweetal.
Irritant, deze Azië-kenners, die we gedurende ons verblijf steeds vaker tegenkwamen. Wij: de domme toeristen, onder begeleiding van een gids. Zij: de echte Azië-kenners, zonder gids, maar wel telkens een paar minuten eerder op de mooiste plekjes.
Mijn liefde en ik probeerden erachter te komen wat de relatie was tussen deze twee gasten. Volgens mij waren het twee broers, vrienden of neven, mijn geliefde zette in op twee nichten. Het werd een weddenschap. De verliezer van het weddenschap moest de ander voorzien van bier, gedurende de luie dagen aan het strand.
Na weer dag tempel- en sawabezoek ploften we, zoals iedere avond, neer op een bankje in de hotelbar. Een paar tafeltjes verder, aan het water, zaten de echte Azië-kenners. Die avond was er iets vreemds aan de hand. Duizenden sprinkhanen vlogen, kropen en krioelden door de hotelbar. Vooral aan de kant van de Azië-kenners. Met een gil sprong één van de twee op, rende onze kant op en kwam naast me zitten, met zijn benen van de grond.
‘Gadverdamme! Ik dacht op Bali te zitten, dit lijkt Egypte wel. Wat is dit, joh? De tien plagen van Mozes? Straks verandert het zwembadwater in bloed en komt de zon morgen niet meer op! Sorry hoor, dat ik hier zomaar aanschuif, hier lijkt het minder te zijn, even schuilen. Wat heb jij trouwens een mooie jurk aan!’
Mijn geliefde porde mij in mijn zij om te laten weten dat hij onze weddenschap gewonnen had. Ik reageerde niet, omdat ik vooral heel erg moest lachen om dit figuur. Alsof ik hem al jaren kende.
‘Ik ben Malou,’ zei ik lachend. ‘En hoe heet jij? We noemen je al een week dé Azië-kenner!’ Hij lachte.
‘Dat zei dat monster in die blauwe polo, hè? Die spoort niet joh. Ze probeerde ons allerlei excursies aan te smeren die we weigerden. Daarom noemt ze ons zo, terwijl mijn vriend en ik hier voor het eerst zijn!’
De jongen slaakte weer een gilletje en sloeg een sprinkhaan van zijn mouw. Toen stak hij zijn hand uit en stelde zich voor.
‘Ik ben Daan.’
Lees hier meer columns van Malou Holshuijsen.