Luxeprobleem
Malou schrijft over de schoonheid van het leven met alle vieze randjes die daarbij horen. Niet zoals het staat afgebeeld op haar Instagram account: zoet en onbesmet, maar met alle gebreken en mislukkingen. Leve het ongemak, weg met de schaamte.
Na een fijne uitzending in de nacht van vrijdag op zaterdag op NPO Radio 1, stap ik de wekelijkse twilight zone in. Een trein waarin de nacht en de ochtend elkaar ontmoeten in een coupé.
De ochtend: man, haren nog nat van het douchen, met verse kop koffie. De nacht: man, aangeschoten, knagend aan een broodje shoarma, rood doorlopen ogen en luidruchtig. Ochtend en nacht zitten tegenover elkaar.
De ochtend ergert zich vrijwel altijd aan de nacht.
Ik ben slaapdronken. Voor mij maakt het op dit moment even geen reet uit of het nacht of ochtend is. Je kan me nu een kop koffie geven, maar een glas wijn zou het ook prima doen. Als ik straks thuiskom en de stad ontwaakt, ga ik naar bed.
Ik kan niet wachten.
Wanneer ik de trein uitstap kom ik een collega tegen. Hij, overduidelijk de nacht, groet me enthousiast. We houden elkaars handen vast. ‘Ik moet naar een familieweekend, maar ik kom net de club uitgerold!’ Hij lacht hard.
Een geïrriteerde ochtend zucht en wil er langs, we staan in de weg. Bij het gedag zeggen geef ik de collega een handkus, waarna hij op de valreep nog even meedeelt seks te hebben gehad op het toilet van de club. Een knap staaltje oversharing, waarom ik moet lachen. De ochtenden om ons heen niet. Op de roltrap kijkt er eentje vies naar mijn handen, waarmee ik de leuning vasthoud. Hij staat voor me, maar met zijn bovenlichaam naar mij gedraaid. Zijn blik wisselt van mijn handen naar mijn gezicht.
‘Ik hou niet van seks op een wc, nooit begrepen,’ meld ik de man, in de hoop dat hij zich weer omdraait en stopt met zijn gestaar. Dat doet hij, maar hij blijft de rest van de roltraprit afkeurend nee schudden. Aangekomen op de vaste grond staat hij stil, waardoor ik tegen hem opbots als ik de roltrap af wil stappen.
Normaal gesproken erger ik me niet aan starende, stilstaande mannetjes onderaan een roltrap. ‘Lul,’ sis ik echter, als ik hem uiteindelijk passeer.
Wanneer ik mijn fiets, met lekke band, uit het fietsenrek trek vraag ik me oprecht af waarom karma zo’n ongelooflijke teef is. In mijn Carice van Houten-Zwartboek -‘houdt het dan nóóit op?’- modus ik pak mijn telefoon om een Uber te bestellen. Helaas valt deze uit, terwijl er nog 16% batterij aanwezig was.
Dit (droog)naaiende universum en ik zijn klaar met elkaar, concludeer ik, terwijl ik naar de taxistandplaats van Amsterdam Centraal loop. Naïef wel, niet wetende dat een taxi pakken achter het CS moeilijker is dan het achterstevoren uitschrijven van het Wilhelmus.
Bij de eerste chauffeur kan ik niet pinnen, dat meldt hij nadat hij hoort dat ik slechts naar Bos en Lommer gebracht wil worden. Ik vertel hem dat ik op de hoogte ben van de regel dat, als je op de CS-standplaats staat, het een vereiste is dat je in de taxi kunt pinnen en ik dus vrijwel zeker weet dat hij uit zijn nek lult. Hij doet een gok naar mijn beroep, maar raadt het fout. ‘Ik ben geen hoer, ik ben radiopresentatrice,’ wil ik zeggen. ‘Joe!’ is wat ik zeg en ik loop door.
De chauffeur in de tweede auto ligt met zijn stoel naar achteren en zijn mond wagenwijd open te slapen. Ik maak liever een roedel slapende honden wakker dan dit onaantrekkelijke hoopje man. Bij de derde taxi vertelt de chauffeur me dat ik de eerste wagen in de rij moet nemen. ‘Met hem wil ik niet mee, ik kan bij hem niet pinnen én hij schold me uit!’ Het maakt chauffeur drie geen zak uit.
Vijfentwintig minuten later zit ik in de bus. De ochtend heeft ook mijn humeur te grazen genomen. Ik zucht wanneer ik een vrouw passeer die in mijn ogen te lang doet over het uitstappen. Voor mijn deur graai ik zonder te kijken in mijn tas naar mijn sleutels. Leeg van de nacht, vol zelfmedelijden.
Het lukt me niet om in één keer mijn sleutels te pakken te krijgen. Ook niet wanneer ik het probeer door heel hard ‘godverdomme’ te roepen. De buurman hoort mijn geritsel en gemok en doet de deur open. Ook dat nog, een preek van een buurman, slechts drie meter verwijderd van mijn paradijselijke slaapkamer.
Zucht.
Een vriendelijk gezicht kijkt me aan.
‘Hey buurvrouw, heeft u lekker gewerkt? Ik heb op u gewacht, ik weet dat u op zaterdag altijd heel vroeg thuiskomt van uw werk. De zon is net op, wij mogen niet meer eten maar we hebben wat harira voor u bewaard. Eet smakelijk en weltrusten!’