Mijn oma en de trut
Malou schrijft over de schoonheid van het leven met alle vieze randjes die daarbij horen. Niet zoals het staat afgebeeld op haar Instagram account: zoet en onbesmet, maar met alle gebreken en mislukkingen. Leve het ongemak, weg met de schaamte.
Er zijn veel plekken waar je van alles mag en waar er zo nu en dan iets door de vingers wordt gezien. Schiphol is in principe niet één van die plekken.
In de rij voor de paspoortcontrole mag je geen selfies maken. Ook niet om Jack, de man van Daan, mijn beste vriend, te bedanken voor het wegbrengen. Een klein beetje as van je overleden Indische oma meesmokkelen in een Tupperwarebakje mag ook niet.
Dit wist ik wel. Dondersgoed zelfs, want hierover had ik de ochtend voor vertrek gebeld, met zowel de vliegtuigmaatschappij als met Schiphol. As van een overledene mag je alleen vervoeren in een afgesloten en niet te openen urn, onherkenbaar voor medepassagiers en mét een verklaring van de begrafenisondernemer. Ook moet de urn van de overledene van materiaal zijn dat röntgenstraling doorlaat. Tupperware, afgesloten met een kliksysteem, voldoet zeker niet aan dit eisenpakket.
Mijn oma was de Tupperware-eindbaas. Voor iedere overgebleven rijstkorrel had zij het juiste formaat bakje, zodat je nooit misgreep en zodat je nooit iets hoefde weg te gooien. Ik kreeg vaak op mijn sodemieter als ik bij het eerstvolgende bezoek het bakje (dat ik in eerste instantie helemaal niet mee naar huis wilde nemen) niet netjes en compleet retourneerde. 'Trut,' mompelde mijn oma dan, nadat ik zei dat ze haalbare doelen moest stellen wanneer ze het had over 'compleet'. Ik kreeg een blik, met een opgetrokken wenkbrauw, waarna ze haar lachen niet meer inhield.
Schateren. Hoe banaler de grap, hoe harder.
Mijn oma kende alle regeltjes van Schiphol en vliegtuigmaatschappijen zo goed als haar eigen broekzak. Ze droeg alleen geen broeken, maar zelfgemaakte, kleurige jurken. Zoveel schijt als ze had aan kledingvoorschriften voor ouderen, zoveel schijt had ze aan wat je wel en niet mee mag nemen in het vliegtuig. Haar huis stond vol grote schelpen en tropische planten, meegesmokkeld in de koffer van opa.
Ze heeft mij een keer een reis naar Amerika cadeau gedaan, waar ik haar zus ging opzoeken. Op één voorwaarde: 'Ik wil dat je een paar dingen voor me meeneemt.'
Mijn koffer en handbagage bevatten meer hompen kaas dan de kaasmarkt van Alkmaar kon missen en er werden pakken Drostecacao ingepakt alsof de fabriek binnenkort failliet zou gaan.
'Dat vinden ze daar zo lekker.' Ik hoor het haar nog zeggen.
Dat cacaopoeder, verpakt in zilveren pakketten, veel weg heeft van een ander (verboden) poedervormig product roestte haar aan ieder lichaamsdeel. Het moest en zou mijn koffer in. De pakken cacao hebben het niet gered. In de herstelfase probeerde ik een grap te maken over de Nederlandse VOC-mentaliteit. Dat we meestal specerijen komen halen, in plaats van brengen. Maar daar kon de Amerikaanse douanier niet om lachen.
Mijn oma wel, en hard ook. Precies zoals altijd. Nadat ze me uitmaakte voor trut.
Het ís me gelukt. Ik ben in Indonesië en ik heb een snufje van mijn oma meegesmokkeld in een Tupperwarebakje. Ik hoop dat ze trots is, als ik een mooi plekje voor haar uitkies en haar achterlaat.
Op 16 januari, want dan zou ze jarig zijn geweest.
The circle of life, zo zou je het kunnen noemen. Ik noem het liever anders.
Het Droste-effect. En zij zou dan zeggen dat ik een trut was.
Lees hier meer columns van Malou Holshuijsen.