Thomas: 'Ik zou best graag een foto van Marcello willen zien'
Thomas van der meer (1986) drinkt zijn koffie zwart, is team koriander en woont aan de rand van het bos. Met zijn debuutroman Welkom bij de club hoopt hij zijn nieuwe badkamer te financieren. Verder studeert hij verpleegkunde en is-ie transgender, maar daar merk je verder niks van.
Een zestienjarig meisje wordt in een weiland verkracht en vermoord. Iedereen in het dorp wijst naar het asielzoekerscentrum. Dertien jaar later, na een DNA-onderzoek, blijkt de dader niet een van de asielzoekers, maar een boer uit de buurt. De boer wordt gearresteerd en veroordeeld.
Dit verhaal ken je waarschijnlijk wel: de moord op Marianne Vaatstra. Omdat je het kent, weet je ook al wat er staat te gebeuren in de roman Jij bent van mij van Peter Middendorp. Dit boek is gebaseerd op de moord op Marianne. Maar om de gebeurtenissen gaat het niet. Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van de boer; het laat zien wat zich afspeelt in het hoofd van de dader. Hoe kon een man met een gewoon leven, een bedrijf en een gezin, zoiets doen? En hoe kon hij daarna leven met zijn daad?
Ene Marcello vindt dat Jij bent van mij wél om de gebeurtenissen gaat. Hij geeft in een online recensie twee sterren met het commentaar: ‘Wat er in het boek staat over waar het eigenlijk om gaat, omhelst hooguit tien pagina’s.’ Ik zou best graag een foto van Marcello willen zien. Net zoals ik een auto die een heel rare manoeuvre maakt weleens inhaal, om even naar binnen te kijken hoe de bestuurder eruitziet.
Lees ook: Column Thomas van der Meer: 'Vrouwen kunnen beter tegen bloed'
Tijdens het schrijven van mijn roman leerde ik een schrijfster kennen. Ze was ook bezig met een boek en het leek ons nuttig om elkaar af en toe een hoofdstuk te laten lezen. Dan kan ik checken of ze er ongeveer uithaalt wat ik probeer uit te drukken, dacht ik. Ze las een hoofdstuk over de invloed van transseksualiteit op het leven van de hoofdpersoon, dat ik had gebaseerd op mijn eigen ervaringen.
In zijn puberteit denkt de hoofdpersoon dat het normaal is hoe hij zich voelt, door iets wat hij bij Oprah Winfrey ziet. Er is een vrouw te gast die vertelt dat haar golden retriever opeens boven op haar was gesprongen toen ze op de bank zat. Hij had zijn snuit hard in haar borst geduwd. Omdat het pijn deed legde ze haar hand op haar borst en toen voelde ze het knobbeltje.
‘Wat goed van je hond,’ zegt Oprah. ‘Anders was je er nooit achter gekomen dat je borstkanker had.’ De hond rent het podium op en iedereen klapt. Hieruit maakt hij op dat het normaal is dat mensen hun lichaam vreemd vinden: die vrouw zou nooit aan haar eigen borsten hebben gevoeld, je hebt een hond nodig om erachter te komen dat je borstkanker hebt.
Intussen schrikt de hoofdpersoon elke dag van zijn lichaam, dat is altijd al zo geweest, en begint ook te schrikken van dingen die hem alleen al doen denken aan het schrikken. Bijvoorbeeld als iemand het over zijn lichaam heeft. Zo zegt er iemand ‘jouw borsten’ tegen hem, en dan huivert hij. Het is een griezelend soort huiveren, zoals wanneer je je inbeeldt dat iemand een punaise in je oogbol drukt.
De schrijfster las het hele stuk, keek me aan en vroeg: ‘Had jij vroeger grote borsten?’