Thomas: 'Godsdienst ligt gevoelig, voor je het weet heb je ruzie'
Thomas van der Meer (1986) drinkt zijn koffie zwart, is team koriander en woont aan de rand van het bos. Met zijn debuutroman Welkom bij de club hoopt hij zijn nieuwe badkamer te financieren. Verder studeert hij verpleegkunde en is-ie transgender, maar daar merk je verder niks van.
Onder de douche vertelt mevrouw Versteeg (87) dat ze graag naar de kerk gaat. 'Ben jij ook gelovig?' vraagt ze. Ze zit op de douchestoel en ik was haar haren.
Lees ook: Thomas: 'Ze schrokt de boterham zonder handen naar binnen'
'Ik ben katholiek,' lieg ik. Als kind moest ik naar de kerk, totdat de paus riep dat je geen condooms mocht gebruiken. Mijn moeder was woedend, want er stierven intussen miljoenen mensen aan aids. Ze schreef ons hele gezin uit en daar eindigde mijn katholicisme. Voortaan sliepen we op zondag uit. Maar godsdienst ligt gevoelig, voor je het weet is er iemand gekwetst en heb je ruzie, daarom waai ik met mevrouw Versteegs wind mee.
'Ik ben ook katholiek,' zegt ze. 'Met veel vreugde. Ik heb alleen zo'n hekel aan…'
'De paus,' vul ik aan.
Ze kijkt me geschokt aan. 'Nee, nee! Zeker niet aan de paus. Ik heb een hekel aan het tabernakel. Onze kerk heeft een heel lelijk tabernakel.'
'Een lelijk wát?'
'Zo katholiek ben je dus ook weer niet,' zegt ze. 'Het tabernakel is een kluis op het altaar, waarin het Heilig Sacrament wordt bewaard.'
'O, juist.'
Ze vertelt dat ze de paus tien jaar geleden heeft ontmoet. 'Dat heb ik te danken aan deze stoel,' zegt ze, en ze geeft de leuning van haar rolstoel een klopje alsof het een braaf paard is. 'Omdat ik in de rolstoel zat, mocht ik vooraan, en iedereen op de eerste rij mocht het podium op om de paus een hand te geven. Het was de mooiste dag van mijn leven.'
'O, wat fijn.'
'Ik hoop dat jij ooit met net zo veel vreugde gelooft als ik,' zegt ze. 'Misschien als je ouder en wijzer bent.'
'Wie weet.'
De volgende dag kom ik een mannetje tegen op de hoek van de straat waar ik woon.
Lees ook: Thomas: 'Ik wil dood, zegt ze'
'Woon jij hier?' vraagt hij, en hij wijst met zijn wandelstok naar de flats langs de bosrand. 'Wanneer zijn die flats gebouwd?'
'Rond 1960.'
'Zoiets dacht ik al,' zegt hij. 'Ik heb hier als kleine jongen gelopen, toen ze bezig waren met de bouw.' Hij leunt op zijn stok en kijkt me aan. 'Ik zat verderop in St. Louis, het jongenspensionaat.'
Nu moet ik iets zeggen, maar ik weet niet op welke toon. Ik zou neutraal kunnen klinken, zodat we het er niet over hoeven te hebben. Dat is misschien het beste. We kennen elkaar immers niet en ik wil geen ongemakkelijke situatie veroorzaken. Dus ik besluit te doen alsof ik niet weet dat er heel veel jongens in het katholieke pensionaat zijn betast, begluurd, mishandeld en verkracht door de broeders. Alsof ik de documentaire niet heb gezien, waarin de nu volwassen mannen vertellen hoe het misbruik en de doofpot hun levens hebben getekend. En alsof ik het verhaal niet heb gelezen van de jongen die was ontsnapt, naar het politiebureau was gerend en door de politie meteen weer werd teruggebracht naar de broeders.
Nu ik hieraan denk, is het te laat om nog neutraal te klinken. Hij heeft het allemaal al op mijn gezicht gezien.
'Ja,' zegt hij. Hij zucht, zegt nog eens ja en loopt verder.
Lees hier meer columns van Thomas.