Column: Waarom ik graag drink in hotelbars
Cesar Majorana is een bad bitch met een angst voor het universum. Hij presenteert tv-programma's en schrijft voor &C over typische millennials issues. Vandaag schrijft hij over zijn liefde voor exclusieve hotelbars en de gemeenschappelijke incompleetheid die daar gedeeld wordt.
Ik drink graag in hotelbars. Bijvoorbeeld in die van het Conservatorium Hotel in Amsterdam. Daar complimenteerde een meisje me ooit met het spleetje tussen mijn tanden. Ze zei: ‘Wow, als ik een jongen was geweest, had ik jouw gebit willen hebben.’ Dat had ik nooit eerder gehoord. Sindsdien hoop haar daar weer tegen te komen. Ik ben serieus extra gaan flossen door die opmerking.
Lees ook: Column: De waarheid over seksvragen in interviews
Dat is niet de enige reden waarom ik graag in die hotelbar kom. Die bar is een gekke plek. Drake houdt er zijn afterparty’s, Rihanna komt er chillen als ze in de stad is en ik heb er een keer een fles wijn gekregen van twee Britse vrouwen die melig waren. Zomaar, omdat ze iets te vieren hadden.
Ik beland er niet altijd op feestjes. Soms beland ik er solo, met een boek, en hoef ik de barman alleen te zeggen: ‘Geef me iets goeds.’ Dan maakt hij een persoonlijke cocktail, die me vult met alcohol. Met alcohol bedoel ik: vloeibaar zelfvertrouwen.
Dat is namelijk het gekke aan hotelbars: iedereen kan, net als ik, anoniem komen aanspoelen. Je zit in de bar van een hotel, dus je bent waarschijnlijk geen local. Ben ik een hotelgast? Een high-class escort? Kom ik hier mijn zwarte drugsgeld verbrassen? Zelfs de minst belangrijke televisiejongen (ik!) krijgt in een hotelbar de allure van een maffiabaas. Daarbinnen lijken we allemaal mysterieus.
In hotelbars gelden dus ook de Hollandse horecaregels niet. De mensen kijken er minder verveeld. De bediening heeft zin om je te helpen. De muziek is er niet vervelend. Een hotelbar is een universum op zich. Iedereen die elders een alien is, is hier op zijn plek. De tafeltjes vormen een sterrenstelsel aan vreemde wezens.
Zo leerde ik ooit een bizarre levensles in de lobby van het Hilton. Een Duitse toerist - hij noemde zichzelf advocaat, maar leek meer op een rij-instructeur - leerde me dat je je bij ieder mens die je ontmoet moet afvragen: zou ik van hem of haar kunnen houden?
Ik heb die les goed in mijn brein geprent. Per ongeluk, want ik vind het een strontvervelende gewoonte. Zelfs aan de supermarktkassa vraag ik me af: zou ik van deze cassiere kunnen houden? Zou ik met haar deze paprikachips willen eten? Kan ik mijn onzekerheden met haar delen? Natuurlijk moet je vizier openstaan voor de liefde, maar ik heb een relatie en geen tijd om van een ander te houden.
Deze week schoot die vraag - als een basketbal die onder water geduwd is - in me naar boven. Naast mij zat een vrouw, die me vroeg wat ik alleen in een hotelbar deed. Ik mompelde iets over ‘rust vinden’ en gebaarde naar het leesboek op mijn tafel. Ze kwam naast me zitten. We begonnen een atypisch gesprek. Ik vertelde niets over mijn werk, zij vertelde niets over haar werk. We waren twee zielen in een lege bar, op zoek naar vloeibaar zelfvertrouwen. We sloten onze avond af met een hap hete wasabinootjes. Er werd gelachen. Er werd nog steeds niet gepraat over werk. Wel was haar huwelijk net voorbij en zat ik eigenlijk te drinken om een relatiecrisis te vergeten. Er waren misschien eventjes tranen.
Ik glimlachte mijn wijnrode tanden bloot. De vrouw vroeg of ik iets aan dat spleetje tussen mijn voortanden ging laten doen.
Ik vroeg me af of ik van haar kon houden, maar wist dat het er niet toe deed.
Lees hier meer columns van Cesar Majorana.