De Samenwoonmonologen #6: Manvriendelijk huis
Wendy woont sinds kort samen met haar vriend. En dat levert verhalen op. In De Samenwoonmonologen deelt ze elke week de meest frustrerende (en vooruit: soms ook de gezellige) aspecten van het samenwonen. Want zo’n vent in huis: het is effe wennen. Deze keer: hoe maak je je huis geschikt voor een man erbij?
Wat ik even verkeerd had ingeschat toen mijn vriend bij me kwam wonen, was hoe enorm manonvriendelijk mijn huis eigenlijk was. Zo waren er roze kussens, roze schilderijtjes en roze kattenmanden. Die heb ik allemaal laten liggen, hangen en staan, want roze is nou eenmaal m’n lievelingskleur, en daar moest hij maar aan wennen. Maar daar zat ’m het probleem ook niet in.
Mijn huis bleek vooral ontzettend níét geoptimaliseerd voor een mannenbestaan op het gebied van bewegingsvrijheid. Alles bevond zich namelijk op míjn hoogte. Klein detail: hij is zo’n 25 centimeter langer dan dat ik ben. En daardoor werd samenwonen voor hem survivallen. Wat voor mij aanvoelde als ‘binnen handbereik’, lag voor hem in de weg. Wat voor mij een ‘handig hoog kastje’ was, was iets waar hij z’n neus tegenaan stootte. Maar de meeste ellende? Die werd veroorzaakt door de lampen.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #5: Baardharen
Allereerst waren daar de hanglampen in de woonkamer. Móóie, veel-te-dure lampen, waar ik makkelijk onderdoor kan lopen. Hij niet. Hij moet er met een bochtje omheen. Dat is irritant, dat snap ik. Maar aan de andere kant: ze hangen daar, voor hem op ooghoogte. Het zou daarom nogal dom zijn als hij er tegenaan zou lopen. Toch deed hij dat – meermaals. Ik weigerde over te stappen op lelijke spots aan het plafond. Het werd een punt.
Vervolgens was daar de lamp bij de kledingkast. Een groot, grijs, robuust ding, dat eruitziet alsof ik ‘m niet zelf heb opgehangen. (Dat heb ik wel.) Die lamp maakte het voor mijn vriend vrijwel onmogelijk om zich voor de kast aan of om te kleden: als hij een trui aantrok was de kans 99 procent dat hij bij het naar buiten steken met zijn hoofd tegen die lamp aan knalde. Dat vond ik zielig, dus die lamp heb ik vervangen. (Zelf.)
Voorwaarde: de lampen in de woonkamer mochten dan blijven.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #4: De kutkat
Maar toen waren daar ook nog de lampen in de gang. Van die strijkijzersnoeren die schreeuwen: ‘o kijk mij eens hip en industrieel en minimalistisch zijn’, met een doorzichtige lampenbol eraan (zo’n uit de kluiten gegroeid peertje). Die lampen hingen daar al ja-ren-lang perfect de gang te verlichten. Tót mijn vriend bij me kwam wonen. Want met zijn meterslange ledematen ramde hij binnen no-time vakkundig zo’n peertje kapot.
Dat is natuurlijk vervelend, maar dat soort dingen gebeuren nou eenmaal. Feit was: híj had een lamp naar de knoppen geholpen. Maar op de een of andere manier kreeg ík de schuld, want ‘hij hing te laag’. Nee vriend: jij hebt gewoon te lange armen, zullen we het daar eens over hebben?! We uitten onze frustraties, hij beloofde beterschap, ik verving het peertje. Eind goed al goed. Toch?
Een week daarna sloeg hij het nieuwe peertje kapot. Ik beraad me op verdere stappen.
Meer Samenwoonmonologen lezen? Dat kan hier.