De Samenwoonmonologen #26: De verwarming
Wendy woont sinds kort samen met haar vriend. En dat levert verhalen op. In De Samenwoonmonologen deelt ze elke week de meest frustrerende (en vooruit: soms ook de gezellige) aspecten van het samenwonen. Want zo’n vent in huis: het is effe wennen. Deze keer: de verwarming.
Ik heb het altijd koud. Of nee, laat me dat anders formuleren: ik heb het gewoon graag warm, en ben daarin lastig tevreden te stellen. Als mijn voeten koud aanvoelen, trek ik drie paar sokken over elkaar heen aan en gaat de vloerverwarming een paar graden hoger. Als het puntje van mijn neus koud aanvoelt, wikkel ik theatraal een sjaal om mijn gezicht heen en verkondig ik rillend aan wie het maar wil horen dat ik ‘niet verkouden ben maar het iiiijjjjssssskoud heb’.
Meestal is dat aan mijn vriend.
Daar heb ik alleen geen goeie aan. Hij heeft het namelijk nooit koud. Sterker nog: hij heeft het altijd warm. Alléén – en dat is problematisch – hij vóélt wel altijd koud aan. Hij legt handen als ijsklompen op mijn wangen, en vraagt dan met een glimlach of de thermostaat niet weer gewoon een graadje omlaag kan. Soms verdenk ik hem ervan eigenlijk een reptiel te zijn. Een koudbloedig monster is het. Wel lief hoor. Maar errug koud.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #25: Alleen willen zijn
Toen we nog niet samenwoonden was het allemaal overkomelijk. Zijn huis stond op de Noordpool, het mijne op Mauritius – maar we vonden het allang fijn dat we elkaar weer zagen, en namen de klimaatverandering op de koop toe. Sinds we samenwonen manifesteert de klimaatcrisis zich op één locatie, en hebben we altijd onenigheid over de temperatuur in huis.
Wat mij betreft is 21 graden het absolute minimum. Wat hem betreft is 20 graden veel te warm. Hij heeft de ramen dan ook het liefst wagenwijd open staan. Ik heb ze liever potdicht. Frisse lucht is naar mijn mening een zwaar overschat concept: ik prefereer het niet-blauw-worden van mijn ledematen boven de toevoer van zuurstof. Maar zodra ik thuis het woordje ‘koud’ fluister, roept hij dat ik niet moet zeuren en een trui moet aantrekken.
Pas als ik met een deken over me heen op de bank zit, twee truien over elkaar draag en een kop thee in mijn handen heb, en dan nóg moet klappertanden, vindt hij dat ik een punt heb.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #24: Ochtendmens vs avondmens
Het allerhevigst is onze wedstrijd koud- vs warmbloedigheid in de slaapkamer. Afgelopen zomer werd ons dekbed door hem naar de kelder verbannen en mocht ik alleen nog onder een laken slapen. Een láken! Verder moest het raam open. En de ventilator zachtjes aan. En dan nog verkondigde vriendlief dat hij het bloedheet had en niet kon slapen. Ik kon ook niet slapen: dat kan ik namelijk alleen onder een dekbed, waarmee ik een warm holletje voor mezelf kan creëren waarin ik wegsoes.
Nu het herfst is, heb ik het dekbed weer terugverhuisd naar de slaapkamer. Maar als ik even niet oplet, gaat hij er pontificaal bovenop liggen, waardoor ik een fysieke strijd moet leveren om eronder weg te kunnen kruipen. Vermoedelijk oppert hij binnenkort dat ik gewoon maar een dikke pyjama aan moet trekken. Dan kan-ie ’m krijgen. Dan bestel ik een exemplaar dat zó oncharmant is, dat hij er met liefde een dekbed overheen legt.
Samenwonen is bikkelen. Of beter gezegd: bibberen.
Meer Samenwoonmonologen lezen? Dat kan hier.