De Samenwoonmonologen #25: Alleen willen zijn
Wendy woont sinds kort samen met haar vriend. En dat levert verhalen op. In De Samenwoonmonologen deelt ze elke week de meest frustrerende (en vooruit: soms ook de gezellige) aspecten van het samenwonen. Want zo’n vent in huis: het is effe wennen. Deze keer: alleen willen zijn.
Toen we gingen samenwonen, was ik bang dat ik het vreselijk zou vinden dat er altijd iemand anders thuis zou zijn. Ik ben namelijk erg gesteld op alleen zijn. Ik heb dat nodig. Geen prikkels, geen geluid, geen contact: gewoon even helemaal niks. Alleen ik en m’n ademhaling. En vooruit: plus een zak paprikachips en de kat op schoot. Krakende chips en spinnende huisdieren werken namelijk rustgevend.
(Een glas wijn erbij doet ook wonderen.)
Bovendien: er zijn weinig dingen zo prettig in het leven als met niets of niemand rekening hoeven houden. Genadeloos kiezen voor waar jíj zin in hebt, zonder dat er iemand tegen je zegt dat het geluid te hard staat, aangeeft dat je best wat minder chagrijnig mag zijn, of kritisch naar je halflege zak chips loert. Noem het zelfstandigheid, noem het egoïsme: ik vind het in elk geval heerlijk als ik alleen met mezelf te dealen heb.
En toen ontstond dus het plan om te gaan samenwonen.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #24: Ochtendmens vs avondmens
Zou ik me aan zijn aanwezigheid gaan storen? Het is nogal wat, als je na een dag werken kapotstukvermoeid op de bank wil vallen, en daar al iemand zit. Zou ik het trekken: thuiskomen en dan meteen weer tegen iemand moeten praten? Hoe zou ik dealen met zijn muziek, zijn telefoongesprekken, zijn tv-programma’s? Doodeng leek het me, al die factoren die me zouden kunnen afhouden van waar ik zo dol op (goed in) was: alleen zijn.
Gelukkig bleek het allemaal niet zo rampzalig toen hij er eenmaal altijd was. Het verliep volautomatisch, en ik vond het zelfs gezellig. Er was maandenlang geen enkel moment waarop ik overwoog hem de deur uit te zetten. (Oké, vooruit, alleen die ene keer dat hij gezegd had dat hij een uurtje zou gaan fietsen, en pas drie uur later thuiskwam. Ik was toen zo doodongerust dat het me beter leek voor mijn mentale gesteldheid als ik me niet zó aan iemand zou hechten.)
We waren het aan het rocken, dat samenwonen.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #23: De was
En toen kwam er een dag waarop ik heel graag wilde dat ik alleen was. Alles was die dag kut. En op momenten waarop het niet zo goed met me gaat, wil ik me het liefst terugtrekken en in m’n hersenpan kickboksen met m’n gedachtes terwijl de tranen over m’n wangen stromen. Die dag wilde ik huilen, wilde ik brullen, en wilde ik kwaad zijn op de wereld en mezelf in een diep zwart gat van ongelukkigheid storten. Alléén graag.
Maar hij was er dus ook.
Ineens leerde ik wat een zegen het is om samen te wonen. Want hij hield me vast, zei dat het echt wel weer goed zou komen, en bleef net zo lang zitten tot mijn tranen (voor de vijfde keer) waren gestopt. Waarom wilde ik ook alweer zo graag alleen zijn? Het is fokking fantastisch als er altijd iemand in de buurt is om je bij te sturen.
Of hij dat nou doet met een kritisch kuchje als je hand wéér in de zak paprikachips verdwijnt, of door je vast te houden als je dat het allerhardst van alles nodig hebt.
Meer Samenwoonmonologen lezen? Dat kan hier.