De Samenwoonmonologen #17: Wie is sportiever?
Wendy woont sinds kort samen met haar vriend. En dat levert verhalen op. In De Samenwoonmonologen deelt ze elke week de meest frustrerende (en vooruit: soms ook de gezellige) aspecten van het samenwonen. Want zo’n vent in huis: het is effe wennen. Deze keer: als een van de twee sportiever is dan de ander.
Vroeger was ik fit. Ik danste de week door. Balletschoenen of jazzsneakers aan en gáán. Aan de barre, in een gymzaal, ergens in een kelder – dansen was m’n leven. Als ik toen een Fitbit had gehad, was-ie elke dag trots op me geweest. Tegenwoordig valt mijn inspanningsniveau helaas een beetje tegen. Ik vind het echt ontzettend knap als ik mezelf op maandagavond na een lange dag werken naar de sportschool weet te slepen om een uur lang in een klasje in het luchtledige boksbewegingen te maken.
Bodycombat noemen ze dat. Ik sla nog geen deuk in een pakje boter als het erop aankomt.
Als ik op woensdag dan óók nog eens een uurtje poweryoga meepak, vind ik dat ik óngekend sportief geweest ben voor die week. Ik geef mezelf dan rustig een schouderklopje, want holy shit: dat is toch even een verdubbeling van alle fysieke inspanning. Ik verwacht dan ook dat mijn lichaam snapt dat het in ruil voor al die beweging de vetjes direct moet laten wegsmelten. (Ik beloon mezelf overigens ook met chocola voor al die inspanning. Daar gaat het vermoedelijk mis.)
Lees ook: De Samenwoonmonologen #16: Strijken
Twee uur sporten per week – volgens mij is dat zo’n beetje het maximaal haalbare voor iedere thirty-something met een drukke baan. O. Wacht. Haha. Nee. Niet dus. Mijn vriend is namelijk bij me komen wonen. Ook een thirty-something. Ook een drukke baan. En er blijkbaar op gebrand mijn ongelijk te bewijzen. Op de een of andere manier krijgt hij het voor elkaar om elke week minstens twaalf uur te sporten. Twaalf. Fokking. Uur.
Hij staat eerder op zodat hij ‘even’ tien kilometer kan hardlopen. Hij komt thuis na een lange werkdag, verwisselt zijn grijze pak voor zo’n afgrijselijk neon fietssetje-met-zeem, springt op zijn racefiets en komt pas drie uur later weer thuis. EN TWEE DAGEN LATER DOET HIJ DAT GEWOON NOG EEN KEER. Alsof dat allemaal nog niet genoeg is, zet hij in het weekend soms de wekker om voor dag en dauw vijf uur lang met zichzelf door Nederland te kunnen fietsen. Gemiddelde snelheid: 30 kilometer per uur.
Als hij terugkomt, ben ik meestal net wakker. Als ik dan de keuken in loop, ligt-ie daar te planken.
Lees ook: De Samenwoonmonologen #15: Toiletgebruik
Je begrijpt: waar ik voorheen semi-trots was dat ik het überhaupt voor elkaar kreeg om mezelf soms meerdere keren per week in het zweet te werken, voel ik me tegenwoordig een grootse mislukking. Hoe hard ik ook in de lucht boks, hoe downward ik ook dog – het is allemaal kansloos. Natuurlijk is het geen wedstrijd, maar eh… Toch ook weer wel. Hij wint ’m alleen altijd. Er zijn bij mijn sportschool simpelweg niet genoeg bodycombat- en poweryogalessen per week om hem te kunnen evenaren.
En als ze er wel zouden zijn, zou ik ze echt niet allemaal gaan volgen.
Kortom: ik ben een faler. Een onsportieveling. De anti-fitgirl. Als ik na een yogasessie thuiskom en trots vertel dat ik op m’n hoofd heb gestaan, kijkt mijn vriend me meewarig aan. Zo van: ‘Op je hoofd staan? Really? Hoe goed is dat precies voor je conditie?’ Gelukkig heb ik m’n Fitbit. Daar krijg ik tenminste wél een complimentje van als ik een uurtje heb gebodycombat. ‘Way to go Wendy!’ Van je Fitbit moet je het blijkbaar hebben. Niet van m'n vriend in elk geval.
Meer Samenwoonmonologen lezen? Dat kan hier.