Georgina Verbaan: ‘Het is natuurlijk maar een verhaal’
Georgina Verbaan (38) woont met haar dochter (7) driehoog-achter in Amsterdam. Ze is actrice en schrikt zich hoedjes.
Het is moeilijk te zeggen wat het was dat mij eraan herinnerde. Kan de avondlucht geweest zijn die aanstonds was. Na zonsondergang. Dat verloren moment ertussenin. Het onzichtbaar vallen van het licht. Een lege lucht. Blauw. Niksig blauw, met een zweempje verloren grijs. Het moment na iets. Het moment voor iets. Een vrachtwagen in de verte. Het moeten uitzoeken met niks. Vogels kwetterden. Dat wel. Noem dat maar niks. Het was het gekwetter dat ik ken. Dat er altijd al geweest is. Lang geleden opgenomen gekwetter dat zich als een lachband in mijn brein geëtst heeft en onhoorbaar samensmelt met wat zich presenteert. Als er geen vogel meer zou zijn, zou ik hun kunsten nog afdraaien op de daartoe geëigende momenten. Je hoort ze niet tot je ze hoort, om ook eens een voetballer te parafraseren.
Lees ook: Column: Vermoeid ouderschap
Dat was net. Ik was daar eerder. In dat moment. De lucht, het licht, de vogels. Ik was daar. In dit lijf, opgescheept met hetzelfde wezen. Dat moment kan ik naadloos lijmen aan een eerder moment, en een ander eerder moment, dat precies hetzelfde was. En nog een. En nog een. Een ring van aaneengeregen momenten, de duig die mijn leven omspant. Bijeenhoudt, misschien zelfs. De flat in Den Haag, smurfenklompen in vers gemaaid gras, naar huis moeten. Fietsen tussen populieren, licht dat tussen ruisende bladeren door neerdaalt, naar huis moeten. Te lang gebleven op de kermis, lopen onder een viaduct, opzettelijk verdwalen in de stad, staan voor een raam, wakker worden op de bank. Ik heb dit moment lang opgezocht, herinner ik me nu. Daarom sliep ik op die bank. Dat was in een tijd waarin ik graag wilde dat de dingen over waren, klaar. Ik wilde verkeren in het niks voor iets nieuws. Of in elk geval zo lang mogelijk in het niks, voor het geval het nieuws zou tegenvallen. Als het al kwam. In het moment tussen de dingen zijn. ’s Nachts installeerde ik me met mijn dekbed op die krakkemikkige rotbank. Het was altijd ’s nachts, toen, als ik ging slapen. Met wijn binnen handbereik en mijn knuffel Aapje in mijn gezicht gedrukt wachtte ik op de slaap zodat ik kon ontwaken – gedesoriënteerd, omdat ik niet in mijn bed lag – in dat lege niemandsland waarin ik even mezelf was zonder de dingen.
Slaap is ook niks, zou je zeggen. Ga dan slapen. Maar iets is pas niets als je het kunt aanwijzen, meemaken, benoemen. Als je achteraf kunt zeggen, daar in dat moment, in het licht dat door het voor het raam gespijkerde laken scheen, met de vogels die reeds hun middagdeuntje zongen, dáar was ik zonder íets. Het duurde altijd maar kort en je kunt jezelf niet lang voor de gek houden op zo’n bank. Op een zeker punt word je wakker en denk je meteen: ik lig in mijn treurige woonkamer tussen post en pizzadozen. Dus dan moet je toch weer drugs gebruiken. Althans, zo was dat toen. Nu ben ik vele plottwisten verder. Er is een huis en een kind. Maar net was ik even in de lege ruimte tussen de hoofdstukken, of misschien slechts tussen een punt en het begin van een nieuwe zin. Ik werd herinnerd aan het lege boek dat ik ooit was en dat nog steeds bestaat onder de letters. Want het is natuurlijk maar een verhaal. Ja, het is allemaal een verhaal.
Deze column verscheen eerder in magazine &C 7, 2018