Column: Vliegreis-met-baby
Rutger Lemm woont in Amsterdam-Noord met een konijn, zijn roodharige vriendin en sinds kort ook een baby. Voor &C schrijft hij columns over zijn leven als nieuwbakken vader.
Als vakantie noodzaak is geworden, ben je eigenlijk al te laat: de stress van het kiezen van de juiste bestemming, het jagen op de goedkoopste vliegtickets en het lezen van talloze Airbnb-recensies kun je dan eigenlijk al niet meer aan. Mijn vriendin en ik waren uitgeput door de winter en de baby en moesten nú weg.
Lees ook: Column: ‘Wennen is een illusie, omdat alles constant verandert'
Een belangrijke afweging was de afstand: hoe verder we zouden gaan, hoe meer kans op zon we zouden hebben, maar tegelijkertijd lag er dan een vliegreis-met-baby in het verschiet. Mijn behoefte aan vitamine D was zo groot dat ik over het laatste ongewoon optimistisch werd: ‘Het komt eigenlijk precies op het juiste moment: hij is vier maanden, we snappen hem nu. Hij slaapt vast goed bij het geluid van de motor.’ En meer van dat soort onzin.
Onderweg naar de gate wilde Tinus niet slapen in de kinderwagen zoals we gepland hadden, waardoor hij in de rij onrustig werd en af en toe een gil slaakte. Een aantal mensen keek geërgerd naar ons, alsof ze dachten: ah nee hè, als ik maar niet naast die fucking baby zit.
Of eigenlijk stelde ik me vooral voor dat ze naar ons keken en dat dachten, want ik durfde niet op te kijken. Er was nog een ander stel met een baby, die kalm in haar draagzak lag te slapen. We knikten naar hen, terwijl ik dacht: mazzelaars. Tinus wil nooit slapen in de draagzak.
We bleken samen met hen in een babyhoek achterin het vliegtuig te zijn geplaatst. Mijn vriendin installeerde zich bij het raampje met Tinus op schoot en de luiertas tussen haar benen. Ik glimlachte preventief verontschuldigend naar de andere passagiers. De dag ervoor had ik in een blog gelezen dat je sorry-snoepjes moet uitdelen, maar dat ging me te ver.
Door afwisselend een speen of een tiet in Tinus’ mond te duwen, wisten we steeds te voorkomen dat hij echt ging huilen. Hij sliep een half uur op de arm van mijn vriendin en een deel van mijn elleboog, terwijl we onze adem inhielden. We vloekten toen hij wakker werd. Ik telde elke minuut tot de landing.
Op zich passen baby’s perfect in vliegtuigen, omdat alles daar net zo klein is als zij: kleine glaasjes, klein bestek, klein zakje pinda’s. Het probleem is dat hun volwassen verzorgers minder goed tegen beperkte ruimtes kunnen. Toen de maaltijden geserveerd werden, maakten de uitklaptafeltjes ons nog claustrofobischer. Tinus koos natuurlijk dat moment om te poepen, de sadist, waarop we knarsetandend moesten wachten tot de dienblaadjes weer werden opgehaald en we in het wc’tje de luier konden verschonen.
Het stel voor ons leek het allemaal veel gemakkelijker af te gaan. Tot ze een felle fluisterdiscussie kregen over een poepluier, en de vrouw plotseling keihard begon te huilen. Ze wiegde van voor naar achter als een orthodoxe Jood bij de Klaagmuur, terwijl ze samen met haar baby onbedaarlijk snikte. Mijn vriendin gebruikte haar vrije hand om de moeder solidair langs de stoelrand te aaien.
Het was de hel.
Maar toen besefte ik opeens: het grootste deel van de mensen in dit vliegtuig heeft kinderen, en heeft dus ooit met een baby gereisd. Ze begrijpen hoe het is om te worden ondergekotst op weg naar je bestemming. Ik ging uit van de ergernis die ik voelde voordat ik zelf vader was, toen mijn solidariteit zich nog beperkte tot mezelf en ‘mijn reis’. Voor het eerst durfde ik echt mensen aan te kijken en zag ik hoe verschillende passagiers en de Griekse stewardessen naar ons glimlachten.
Dat kleine moment van opluchting was een vakantie op zich.
Lees hier meer columns van Rutger Lemm.