Column: ‘Wennen is een illusie, omdat alles constant verandert'
Rutger Lemm woont in Amsterdam-Noord met een konijn, zijn roodharige vriendin en sinds kort ook een baby. Voor &C schrijft hij columns over zijn leven als nieuwbakken vader.
Vroeger vond ik het moeilijk om in het moment te leven. Sinds ik vader ben, doe ik niet anders. Ik moet elke dag al mijn zintuigen inzetten om aan dit nieuwe leven te wennen: luisteren of hij wakker is, kijken of hij verder wil slapen, voelen of hij een natte luier heeft, ruiken of hij gepoept heeft. Tegelijkertijd is ‘wennen’ een illusie, omdat alles constant verandert: net als we zorgvuldig een slaaproutine hebben opgebouwd, is het opeens weer dagenlang één grote slaapchaos, tot je op een ochtend merkt dat je koffie op je boterham staat te gieten.
Lees ook: Column: 'Een zwangerschap is per definitie oneerlijk verdeeld'
Dankzij Oei, ik groei – de Bijbel voor jonge ouders – kun je dit soort rotdagen opgelucht duiden als ‘het volgende ontwikkelingssprongetje’. Maar in het sprongetjesschema dat je voorin het boek vindt, zijn zo veel weken met een onheilspellend donderwolkje gemarkeerd, dat je je soms afvraagt of het niet andersom is: de onrust is permanent, met af en toe een pauze. Tenzij hij ziek is natuurlijk. Of net een van zijn 3000 inentingen heeft gehad. Of zijn eerste tandjes krijgt.
Het levert een constante, dierlijke alertheid op. Slaapt-ie? Hoelang is-ie wakker? WAAR IS DE SPEEN? Alles is nu, nu, nu. Je zou het mindful kunnen noemen, als het niet zo stressvol was. Kinderloze vrienden denken vaak dat het ouderschap zwaar is door het slaaptekort, maar zelfs als je prima slaapt raak je overbelast door die onafgebroken waakzaamheid.
Mijn vriendin lukt het om slechte dagen te relativeren: ‘Het is een fase hè,’ zegt ze dan. Of: ‘Nog twee weken volhouden.’ Ik ben daar te ongeduldig voor. Na een moeilijke middag ben ik volledig opgegaan in dit verschrikkelijke moment vol gekrijs, kots en tranen: alles is kut, alles was kut en alles zal kut blijven. Ik wil alleen maar weg uit het verstikkende nu.
En dan slaat het weer om.
Gisteren was ik de hele dag alleen met Tinus. Na een enorm zware week was hij opeens weer vrolijk en rustig, en sliep hij overdag eindelijk weer eens langer dan een uurtje. Als ik hem vasthield voelde ik dat weidse geluk – alsof je met hele familiegeneraties staat te knuffelen – en wenste ik juist vurig dat het moment altijd zo zou blijven.
We gingen wandelen, want er scheen een onverwachte lentezon (ons klimaat wordt al net zo wispelturig als onze baby's). Na een paar honderd meter viel er voor de zoveelste keer een voorwiel van de kinderwagen af, waar ik normaliter woedend van zou worden, maar we reden gewoon door. Even later viel er een knoop van mijn jas. ‘We vallen uit elkaar Tien,’ zei ik vrolijk. Hij trok een wenkbrauw op onder zijn muts, als een coole rapper.
Ik zag hoe twee schoffies op de fiets twee mannen van middelbare leeftijd inhaalden, hoe een van de mannen opzij spuugde – onbewust of als wraakactie? – waarop een van de jongens hem probeerde af te snijden, en keihard op zijn bek ging. Ik zag hoe een Aziatisch meisje speciaal afstapte om het hondje van een zwart meisje te aaien. Ik durfde met voorbij fietsende meisjes te flirten. Ik hoorde hoe in de verte een man tegen zijn vriendin schreeuwde: ‘Ik maak je dood!’ Waarop zij lachte: ‘Dat zeg je al-tijd, Arie.’
We zagen het allemaal, Tinus en ik, terwijl hij langzaam in slaap sukkelde. En voor even was alles weer fantastisch.
Lees hier meer columns van Rutger Lemm.