Column: 'Holy shit, mijn gezin'
Rutger Lemm woont in Amsterdam-Noord met een konijn, zijn roodharige vriendin en sinds kort ook een baby. Voor &C schrijft hij columns over zijn leven als nieuwbakken vader.
In de kantine van het ziekenhuis weet ik precies wat ik moet kopen. Waar ik normaliter over iedere aankoop een eeuwigheid twijfel, zeker als het op eten aankomt, lijkt het nu alsof ik door de broodjes, sapjes en yoghurtjes heen kan kijken en alle bruikbare voedingsstoffen kan zien. Mijn vriendin heeft vitaminen nodig. En koffie. En iets vettigs – die panini met mozzarella. Ik grijp het allemaal zonder aarzelen en leg het op de toonbank.
Lees ook: Laten we stoppen met deze vijf babyclichés
‘Moet ik de panini’s opwarmen?’ vraagt de geblondeerde vrouw zonder me aan te kijken. ‘Ja, graag.’ Waarom feliciteert ze me niet? Als ze zou opkijken, dan zou ze de gelukzalige grijns op mijn doodvermoeide gezicht zien, en het weten. Iedereen moet het weten.
Terwijl de panini’s opgewarmd worden ga ik aan een tafeltje zitten wachten. Het is het eerste moment in vierentwintig uur dat er niets gebeurt, dat er geen alertheid nodig is, en opeens word ik overweldigd door alle emoties en vermoeidheid die ik al die tijd op afstand moest houden. Het ochtendlicht schijnt door het vieze raam van dit lelijke ziekenhuis – het is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
Ik had al vaak gelezen over het effect van het vaderschap. ‘Het voelde alsof ik opeens superkracht had,’ zei de schrijver Etgar Keret. Profvoetballers vertellen steevast dat ze pas écht volwassen werden na de geboorte van hun eerste kind – en dat wil wat zeggen, in hun geval. Maar niets kon me voorbereiden op het gevoel dat op dit moment door mijn lijf giert. Al mijn neuroses zijn verdwenen. Ik kan alles aan.
‘Oh yes!’ zegt mijn vriendin als ik de buit op het tafeltje naast haar bed uitstal. ‘Dit is precies waar ik zin in heb.’ Ze is uitgeput, maar prachtig. Ik kijk vlug bij Tinus, die eindelijk even ligt te slapen. Ik wil iets voor ze bouwen, bedenk ik. Een huis of een boot of zoiets. Al het eten en drinken is binnen vijf minuten op.
Gelukkig is er meer te doen; ik moet naar huis om ons konijn eten te geven. Onderweg besef ik dat ik de omgekeerde route van de nacht ervoor bewandel: door de schuifdeur van de spoedeisende hulp waar onze verloskundige de rolstoel niet over een drempel kreeg, de auto in waar nog steeds een handdoek op de bijrijdersstoel ligt, de opgebroken weg op die alles deed trillen terwijl zij naast me een wee kreeg, de yoga-bal in de woonkamer, de stoel onder de douche, de kotsvlekken op ons bed. Thuis is het alsof ik een plaats delict betreed, behalve dat hier geen moord opgelost hoeft te worden, maar juist nieuw leven is ontstaan.
Vroeger ben ik bij meerdere bijbaantjes ontslagen omdat ik te langzaam werkte. Nu maak ik alles in mum van tijd schoon. Ik ren door de supermarkt en sla voor vier maanden proviand in. Af en toe kijk ik op als een alerte hond omdat ik babygehuil denk te horen, maar dan blijkt het gewoon een piepend winkelwagentje te zijn.
Een maand geleden zei ik nog tegen mijn vriendin dat ze niet zo moest stressen met haar nesteldrang, nu waardeer ik pas hoe goed ze alles heeft voorbereid, en dat ze mij dwong om de kinderkamer af te maken. Het huis is klaar.
Dan rijd ik zo snel en zo correct mogelijk terug naar het ziekenhuis, naar mijn vrouw, mijn zoon, mijn gezin. Holy shit, mijn gezin. Holy fucking shit.