Column: 'Niet te veel willen, niet te veel googlen'
Rutger Lemm woont in Amsterdam-Noord met een konijn, zijn roodharige vriendin en sinds kort ook een baby. Voor &C schrijft hij columns over zijn leven als nieuwbakken vader.
Een van de leukste dingen van de oneindige kraamkaravaan die na de geboorte voorbijkomt, is bekijken hoe verschillende mensen de baby vasthouden. Sommigen verstijven, terwijl hun ogen constant vragen: ‘Doe ik het goed zo? Is dit oké? Is dit oké?’ Anderen leggen Tinus zo – hop! – op zijn buik op hun bovenbeen om hem kalm over zijn rug te aaien, zonder dat ze ook maar een seconde hun verhaal over hun contractsituatie onderbreken.
Lees ook: Rutger Lemm: 'Holy shit, mijn gezin'
Tot voor kort behoorde ik ook nog tot de zenuwachtige babyhouders (HET HOOFDJE! PAS OP HET HOOFDJE!). Toen mijn vriendin zwanger was, gingen we naar een familiedag bij haar ouders thuis, waar op een gegeven moment een neef zijn slapende baby in mijn armen legde. ‘Cadeautje voor de aanstaande vader,’ knipoogde hij. Ik was al ongemakkelijk vanwege de vele nietszeggende gesprekken met talloze familieleden, maar nu veranderde ik in een soort standbeeld, doodsbang om dit kwetsbare wezen wakker te maken.
Al snel knipperde de baby met zijn ogen en keek me verschrikt aan. Ik probeerde geruststellend te glimlachen, maar hij begon onmiddellijk te krijsen. Alle gesprekken vielen stil, de hele familie draaide zich naar mij om, er werden familiegrapjes gemaakt – ‘Nog even oefenen jongen!’ – tot een tante de baby overnam en me uit mijn lijden verloste. Ik wilde ook wel huilen. Nu al mislukt als vader.
Maar je leert snel. Na de bevalling moesten we een dag en een nacht op de kraamafdeling doorbrengen, waar het serene geluk plaatsmaakte voor uitputting en wanhoop: deze baby, huilend van de hoofdpijn, was nu van ons. Wat moesten we er in godsnaam mee? Gelukkig konden we met een druk op een knop een zuster roepen. Ik heb nog nooit zulke stressbestendige, hardwerkende engelen gezien als de zusters van de kraamafdeling. Ze pakten Tinus op en wisten onmiddellijk wat hij nodig had – binnen een minuut was zijn luier verschoond of lag hij fijn ingestopt te slapen, en was het eindelijk even stil. Ik keek mijn ogen uit bij deze vastberaden handelingen en maakte in mijn hoofd talloze aantekeningen.
Eenmaal thuis wachtte Annika, onze Noord-Hollandse kraamverzorgster van tweeëntwintig, die over zoveel beheersing en mensenkennis beschikte dat ze wel vier keer zo oud leek. ‘Niet te veel willen,’ zei ze tegen mijn vriendin. ‘Niet te veel googlen,’ zei ze tegen mij. Haar nonchalante opmerkingen bevatten een hele wereld aan babykennis; ze leerde ons in mum van tijd hoe we nuchtere, goede ouders konden zijn. We hoopten dat ze nooit meer weg zou gaan.
De zusters, de kraamzorg, maar ook andere ouders: ik begrijp nu pas wat voor helden het zijn. Ik zou willen zeggen dat ze ons land zouden moeten besturen, maar in feite doen ze dat al. Toch is het geen toeval dat politici vaak met een pasgeborene moeten poseren; je bent pas een leider als je een baby kunt vasthouden. Want als je eenmaal met een vuilniszak vol poepluiers, een laptop met een belangrijke e-mail, een speen, je ontbijt én een huilende baby door het huis hebt gebanjerd, dan doe je niet meer zo moeilijk. Fuck het hoofdje: baby in je oksel en gáán.