Kruizen en fanaten
Malou schrijft over de schoonheid van het leven met alle vieze randjes die daarbij horen. Niet zoals het staat afgebeeld op haar Instagram account: zoet en onbesmet, maar met alle gebreken en mislukkingen. Leve het ongemak, weg met de schaamte.
Met mijn racefiets aan de hand wacht ik op de veerpont die me naar de overkant van het water gaat brengen. Zevenentwintig kilometer is het fietsen, van mijn huis naar het huis van mijn ouders, waar ik later die middag word verwacht.
Laat ik meteen iets ophelderen. De enige reden dat ik fiets op een racefiets is dat ik het nét iets minder kut vind dan naar de sportschool gaan. Overigens vind ik dat als ik zevenentwintig kilometer heen en weer trap, het meer dan geoorloofd is me op maandag ongegeneerd te vergrijpen aan witte wijn met mijn moeder, terwijl ik op zondag mezelf plechtig beloofde te beginnen met een hippe sap-detox.
Bij het opdrinken en bijna uitkotsen van sapje numero uno, waar ze echt iets verschrikkelijks met rode biet hebben gedaan, besluit ik de rest van de inhoud aan de spreekwoordelijke wilgen - letterlijk de gootsteen - te hangen. Ik ben een hoer van mijn eigen principes, met een ruggengraat van een amoebe, hetgeen ik vandaag compenseer op een snelle fiets.
Erg snel zie ik er overigens niet uit, omdat ik op mijn fiets zit als een ‘klotehipster.’ Dat weet ik, omdat de echte wielrenners me dit regelmatig vertellen wanneer ze mij, als een kudde Jumbo-Josties, de berm in drukken bij het inhalen. Toch zal je mij niet zo snel zien in wielrennerskleding. Als sportschool-ontwijkende fietser zou de hypocrisie van het pakje druipen.
Wanneer ik mijn fiets op de pont stal en neerplof op een bankje, komt er een echte fietsfanaat mijn kant op lopen. Het is er eentje zonder kudde, duidelijk op zoek naar een medefanaat. Blijkbaar is, ondanks mijn kloterige hipsteroutfit, mijn snelle fiets genoeg aanknopingspunt voor deze Jumbo-Jostie. Hij blijft voor me staan, wat ik als zeer ongemakkelijk ervaar, omdat zijn niets verhullende, te kleine fietsbroek met inhoud voor mijn neus op ooghoogte wordt uitgestald.
‘Ik zag je fietsen,’ merkt de man op. ‘Lekker dingetje heb je daar hoor,’ vervolgt hij, terwijl hij in één van mijn banden knijpt. Ik vind ‘U heeft ook een lekker dingetje’ ongepast om te zeggen, al liggen de woorden op het puntje van mijn tong. Ik vraag me af waarom hij in mijn band knijpt. Wat als hij had opgemerkt dat mijn band een beetje zacht was, zou hij hem dan ter plekke zijn gaan oppompen? ‘Dank u,’ antwoord ik, terwijl ik probeer niet in zijn kruis te kijken. Mijn ‘dank u’ is blijkbaar een vrijbrief om naast me te komen zitten. Aan de ene kant is dat prettig omdat ik nu niet meer oog in ‘oog’ (lees: pik) sta met zijn kruis. Ware het niet dat de man, klam van het fietsen en dik genoeg om het hele bankje te voorzien van eigen vet, té dichtbij komt zitten. Hij begint te praten.
Zes minuten duurt de overtocht en de monoloog vol wielrenjargon waar ik geen touw aan vast kan knopen. Het lukt me niet de man te vertellen dat ik precies nul minuten heb meegekregen van de Tour de France. Dat ik geen wielrenner bij naam ken. Ja, Thomas Dekker, wiens biografie ik slechts heb gelezen voor de smeuïge escapades met prostituees en de dozen tissues na het proberen te verbreken van het rukrecord van zijn kamergenoot. Dat ik hem, zelfs na het lezen van het boek, nog steeds Thomas Lekker noem. Helaas kom ik er niet tussen. Ik krijg geen kans te vertellen dat wielrennen me niks doet.
Deze man en ik. We delen niets en hij heeft er geen idee van. Wanneer hij opstaat, neem hij weer de ruimte op ooghoogte voor me in beslag. Hij trekt zijn strakke broekje omhoog en zijn strakke shirtje naar beneden. Zo snel als zijn dikke buik het toelaat slaat hij zijn been over zijn fiets. Zijn zadel verdwijnt in zijn logge reet.
Ik wens de man een prettige dag. ‘Veel fietsplezier,’ hoor ik mezelf roepen en tegelijkertijd bedenk ik… zó smerig waren die sapjes nu ook weer niet.
Lees hier meer columns van Malou Holshuijsen.