Column: Waar is hier de nooduitgang?
Je vakantie begint eigenlijk al op Schiphol. Maar niet bij &C's Carlien, die bij het inchecken een stoel bij de nooduitgang krijgt aangeboden. Naast extra beenruimte krijg je namelijk óók een serieuze taak in je schoenen geschoven .
Mijn vriend en ik gaan op vakantie naar Portugal. De gedachte dat één grote koffer delen efficiënter − en vooral goedkoper − is, blijkt de grootste misvatting ooit. Met knallende ruzie en een veel te zware koffer arriveren we op Schiphol. Bij de incheckbalie kijk ik op dezelfde manier naar de weegschaal als de gemiddelde Miljoenenjacht-kandidaat naar zijn laatste twee koffertjes: redelijk nerveus.
Lees ook: Column: Dit is waarom we de comeback van Tel Sell moeten vieren
‘Willen jullie twee plekken met extra beenruimte, bij de nooduitgang?’ vraagt de baliemedewerker, met een verdacht vriendelijke glimlach op zijn gezicht. Net als bij de douane wordt er bij incheckbalies meestal niet gelachen. Ik zucht van opluchting als ik zie dat de koffer ‘slechts’ 23,4 kilo weegt.
‘Is dat gratis?’ vraagt mijn vriend.
Als je in de horeca hebt gewerkt, heb je doorgaans een hekel aan mensen die vragen of iets gratis is. De man achter de balie heeft blijkbaar niet in de horeca gewerkt, want hij blijft vriendelijk glimlachen en zegt vervolgens iets wat je never nooit verwacht van een medewerker van een lowbudgetmaatschappij: ‘Ja, dat is gratis. We willen graag jonge, fitte mensen bij de nooduitgang hebben zitten, die goed Engels spreken. Jullie lijken daar perfect aan te voldoen.’
Mijn vriend en ik kijken elkaar blij aan. Een baliemedewerker, die denkt dat jij de aangewezen persoon bent om tweehonderd mensen uit een neerstortend vliegtuig te redden: dat voelt als de grootste veer in je reet die je maar kunt krijgen. Mijn vriend is met zijn 1.92 meter vooral blij met de extra beenruimte.
Eenmaal in het vliegtuig begrijp ik de woorden van de grondsteward beter. Aan sommige mensen geef je je lot liever niet uit handen. Blijkbaar denken de mensen die met afkeurende blikken langs onze stoelen lopen daar hetzelfde over. Vriendlief ligt namelijk al te snurken voordat het vliegtuig überhaupt vol is. Probeer dan maar eens in je eentje dat ‘don’t worry, we’ve got this’-gevoel over te brengen. Ik probeer het door heel aandachtig de instructiekaart voor noodgevallen te bestuderen en alle blikken te ontwijken.
Zo’n handleiding roept tegenstrijdige gevoelens op. Je hoopt natuurlijk dat het vliegtuig vooral lekker in de lucht blijft, maar de woorden ‘alleen in noodsituaties’ hebben tegelijkertijd een bizarre aantrekkingskracht. Ik snáp mensen die ‘per ongeluk’ aan de noodrem trekken, of die de ballen hebben om een noodhamer uit zo’n magisch, glazen kistje te rukken. Ik ga uit voorzorg op mijn handen zitten en vraag me af of iemand die te slap is om haar fiets in de bovenste fietsenrekken op het station te zetten, wel een nooddeur uit een vliegtuig kan trekken. Jezelf vragen stellen waarop je het antwoord nooit zult krijgen, is frustrerend.
Met slapende handen en een uitgeruste vriend stap ik het vliegtuig uit.
Negen dagen later staan we weer bij de incheckbalie. Ik kijk niet naar de weegschaal, maar naar de zongebruinde enkels van mijn vriend. De baliemedewerker onderbreekt mijn gedachten. ‘Jullie zijn net een kwartier te laat! Anders had ik jullie de plekken met extra beenruimte bij de nooduitgang kunnen geven.’
Normaal gesproken wil ik mensen die me vertellen dat ik nét te laat ben een harde stomp op hun neus geven, maar dit keer niet. Mijn vriend en ik kijken elkaar lachend aan en bedanken de beste man vriendelijk voor de dode mus die hij ons zojuist heeft gegeven. Wel de veer, niet de taak. Het is een perfect einde van onze vakantie.